ECLI:NL:CRVB:2022:2035
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich op 12 april 2018 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar met ingang van 27 juni 2018 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een beoordeling door een arts van het Uwv, werd vastgesteld dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering per 12 mei 2019.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgelegd. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten, maar de Raad heeft geoordeeld dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv juist waren. De Raad bevestigde dat appellante, op basis van de vastgestelde belastbaarheid, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij de beëindiging van een ZW-uitkering.