ECLI:NL:CRVB:2022:2035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
21/955 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich op 12 april 2018 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar met ingang van 27 juni 2018 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een beoordeling door een arts van het Uwv, werd vastgesteld dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering per 12 mei 2019.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgelegd. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten, maar de Raad heeft geoordeeld dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv juist waren. De Raad bevestigde dat appellante, op basis van de vastgestelde belastbaarheid, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij de beëindiging van een ZW-uitkering.

Uitspraak

21 955 ZW

Datum uitspraak: 22 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2021, 20/1532 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. U. Özcan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als postsorteerder voor 11,28 uur. Op 12 april 2018 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante met ingang van 27 juni 2018 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft appellante op 21 maart 2019 het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 maart 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 april 2019 het recht op ziekengeld met ingang van 12 mei 2019 beëindigd, omdat appellante per 11 april 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 december 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie van de huisarts van PsyQ van 1 juni 2017 en een behandelplan van GGZ meegewogen en aanleiding gezien om een gewijzigde belastbaarheid van appellante in een FML van 8 november 2019 vast te leggen. Een medische urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet noodzakelijk geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML de functies wikkelaar (nieuw en revisie) (SBCcode 267053), machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) (SBC-code 264122) en receptionist (SBC-code 315120) geselecteerd en vastgesteld dat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te oordelen dat het medisch onderzoek onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van appellante niet juist zijn vastgelegd in de FML. De rechtbank heeft geen reden gehad om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de lichamelijke en psychische gezondheidstoestand van appellante. Uit zijn rapport blijkt dat hij de klachten van appellante in samenhang met de informatie van de behandelend arts heeft meegewogen. Hij heeft daarbij geen klachten over het hoofd gezien en voor het aannemen van meer of zwaardere beperkingen ontbreekt de medische onderbouwing.
2.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML, moet appellante in staat worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de geduide functies te verrichten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport afdoende heeft gemotiveerd dat de signaleringen geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd omdat appellante met het vervullen van de geduide functies meer dan 65% van haar maatmaninkomen per uur kan verdienen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. Zij is niet in staat om arbeid te verrichten. Appellante heeft slaapproblemen en hoofdpijnklachten en is daardoor erg vermoeid. Zij heeft gedurende de dag behoefte aan rustmomenten, met name in de ochtenden. Hiervoor had een urenbeperking moeten worden aangenomen, dan wel had appellante beperkt moeten worden geacht voor werken in de ochtenden. Verder voert appellante aan dat zij schouderklachten heeft en dat er ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen voor uitstraling naar de armen en nek. Zij heeft verder aangevoerd dat de functies ongeschikt zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Uit het inzichtelijke en toereikende gemotiveerde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat met alle medisch te objectiveren fysieke en psychische klachten rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellante. Daarbij is alle informatie van de behandelend sector en de huisarts meegewogen. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gevonden om in een FML van 8 november 2019 vanwege de borderline persoonlijkheidsstoornis in rubriek 2, sociaal functioneren, meer beperkingen aan te nemen. Voorts zijn een aantal schouderbelastende items in de FML meer beperkt geacht. Voor een urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen dringende indicatie gevonden om af te wijken van het primair medisch oordeel. Appellante heeft – ook in hoger beroep – geen medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld kan worden aan het uitgebreide en navolgbaar gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellante.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) K.M. Geerman