ECLI:NL:CRVB:2022:2030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
21/213 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van inkomsten uit arbeid met bijstandsuitkering en herziening van bijstand

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2022, staat de herziening van de bijstandsverlening aan appellant centraal. De herziening betreft de periode van 11 september 2019 tot en met 10 oktober 2019, waarin appellant inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstandsverlening van appellant herzien en een bedrag van € 968,37 verrekend met het recht op bijstand over de maand november 2019. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat het college onterecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot verrekening van de ontvangen inkomsten uit arbeid, zoals vastgelegd in artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen grond is voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet tot verrekening heeft kunnen overgaan. Appellant had rekening moeten houden met de verrekening en heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door deze verrekening in financiële problemen is gekomen. De Raad wijst ook de stelling van appellant af dat het college ten onrechte een bedrag van € 171,49 heeft verrekend, aangezien deze stelling feitelijke grondslag mist. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam.

De uitspraak is openbaar gedaan en de beslissing is genomen door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep. De griffier, A.M.M. Chevalier, heeft het proces-verbaal ondertekend, evenals het lid van de enkelvoudige kamer, E.J.M. Heijs.

Uitspraak

21.213 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2020, 20/3173 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 30 augustus 2022
Zitting heeft: mr. E.J.M. Heijs
Griffier: A.M.M. Chevalier
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022. Namens appellant is door middel van videobellen verschenen mr. M. El Idrissi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.E. van Dijk.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de herziening van de bijstand van appellant over de periode van
11 september 2019 tot en met 10 oktober 2019 wegens inkomsten uit arbeid, de verrekening van de over die periode teveel betaalde bijstand (€ 968,37) met het recht op bijstand over de maand november 2019 en de uitkeringsspecificatie over de maand december 2019.
Niet in geschil is dat appellant over de periode van 11 september 2019 tot en met 10 oktober 2019 geen recht op bijstand had.
Anders dan appellant heeft betoogd, is er geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot verrekening van de ontvangen inkomsten uit arbeid op grond van artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet. Appellant had met die verrekening rekening behoren te houden en heeft overigens ook niet aannemelijk gemaakt dat hij door de verrekening financiële problemen heeft ondervonden.
De stelling van appellant dat het college ten onrechte een bedrag van € 171,49 heeft verrekend, mist feitelijke grondslag, zoals ook ter zitting van de Raad aan de hand van de berekeningen van het college is vastgesteld. De stelling van appellant dat niet al in mei 2020 het vakantiegeld volledig is uitbetaald – in juni is € 171,49 aan vakantiegeld nabetaald – is juist, maar de betaling van vakantiegeld valt buiten de beoordeling van het hoger beroep.
Het hoger beroep slaagt dus niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) A.M.M. Chevalier (getekend) E.J.M. Heijs