In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 december 2020 de beroepen tegen de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Delft ongegrond verklaarde. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had een arbeidsovereenkomst als afwasser bij een restaurant, die eindigde op 31 december 2018. Het college beëindigde de bijstand per 1 oktober 2018, omdat appellant werk had gevonden. Appellant verzocht om bijstand met terugwerkende kracht, maar het college weigerde dit, omdat hij geen bijzondere omstandigheden had aangetoond. Tevens werd een maatregel opgelegd, waarbij de bijstand met 100% werd verlaagd voor een maand, omdat appellant een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zou hebben getoond. De rechtbank bevestigde de besluiten van het college, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de opgelegde maatregel. De Raad vernietigde het besluit van het college en herstelde de situatie, waarbij de bijstandsverlening werd hersteld en de kosten van de rechtsbijstand aan appellant werden vergoed.