ECLI:NL:CRVB:2022:2007
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 28 januari 2019 ziekmeldde met depressieklachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Deze uitkering werd op 15 januari 2020 beëindigd omdat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in twijfel te trekken.
In hoger beroep herhaalde appellante haar stelling dat zij niet geschikt was voor de geselecteerde functies, omdat deze in een kantoortuin moesten worden uitgevoerd, wat volgens haar niet als een prikkelarme omgeving kan worden beschouwd. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordeling te twijfelen. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.