ECLI:NL:CRVB:2022:2007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
22/487 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 28 januari 2019 ziekmeldde met depressieklachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Deze uitkering werd op 15 januari 2020 beëindigd omdat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in twijfel te trekken.

In hoger beroep herhaalde appellante haar stelling dat zij niet geschikt was voor de geselecteerde functies, omdat deze in een kantoortuin moesten worden uitgevoerd, wat volgens haar niet als een prikkelarme omgeving kan worden beschouwd. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordeling te twijfelen. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

22.487 ZW

Datum uitspraak: 21 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 januari 2022, 20/6444 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O.H.G. Daane Bolier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2022. Namens appellante is mr. Daane Bolier verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker klantenservice voor gemiddeld 27,57 uur per week. Op 28 januari 2019 heeft zij zich ziekgemeld met depressieklachten. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 14 februari 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 december 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 92,20% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 15 januari 2020 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 28 februari 2020 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 november 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 15 oktober 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 4 november 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmaninkomen aangepast en vastgesteld dat appellante nog 91,95% daarvan zou kunnen verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, eigen psychisch onderzoek door de sociaal medisch verpleegkundige en de verzekeringsarts, het gestelde in het bezwaarschrift en ter hoorzitting in bezwaar en de tot dan toe beschikbare medische informatie, onder meer afkomstig van de behandelaar van Indigo en van de bedrijfsarts. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 oktober 2020 uitvoerig en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om de door de verzekeringsarts vastgestelde FML aan te passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op verzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de zinssnede ‘drukke omgeving en veel mensen’ nader gedefinieerd. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor het oordeel dat de belasting in de door de arbeidsdeskundige geduide functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt. De rechtbank heeft overwogen dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 4 november 2020 blijkt dat hij, voordat hij tot zijn conclusie is gekomen, overleg heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de gegeven toelichting bij item 2.12.6 van de FML. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dient er geen sprake te zijn van veel visuele onrust, doordat veel personen heen en weer lopen, auditieve prikkels van lawaai van mensen of visuele prikkels door druk verkeer van heen en weer bewegende heftrucks. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat hiervan in de geduide functies geen sprake is. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij niet in staat is de werkzaamheden behorende bij de voor haar geduide functies kan verrichten. De verwijzing naar het algemeen stuk afkomstig van de site ‘Center for People and Buildings’ in Delft, getiteld “Overleven in de jungle van de open kantoortuin” kan ook niet tot een ander oordeel leiden, omdat dit slechts algemene informatie bevat en niet specifiek ziet op de situatie van appellante. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de arbeidsdeskundigen niet te volgen in hun bevindingen. Ook anderszins is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet gebleken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar stelling herhaald dat zij niet geschikt is voor de voor haar geselecteerde functies van archiefmedewerker (SBC-code 553020) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 35100), omdat deze werkzaamheden in een kantoortuin verricht moeten worden. Appellante stelt zich op het standpunt dat het een feit van algemene bekendheid is, dat een kantoortuin niet als prikkelarme omgeving kan worden beschouwd. Ter illustratie van haar standpunt heeft appellante gewezen op de door haar in beroep ingezonden publicatie van het Center for People and Buildings en een aantal uitspraken. Ook in de functie van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) is volgens appellante sprake van een drukke werkomgeving, nu daar met acht collega's en een enkele keer met twintig collega's wordt gewerkt. Appellante is van mening dat voor haar ook een beperking bij item 1.9.4 (afleiding door anderen) in de FML had moeten worden opgenomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordeling. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 oktober 2020 blijkt dat deze arts bekend was met de klachten van appellante als gevolg van de matige depressie zoals die ook door de behandelinstellingen bij appellante zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid onderschreven. Appellante is gebaat bij werk met een voorspelbare werksituatie (1.9.5) zonder veelvuldige deadlines (1.9.7), een extreem handelingstempo bij complex werk (1.9.8), leidinggevende aspecten (2.12.5) of werk in een drukke omgeving met veel mensen (2.12.6). Appellante is verder beperkt in het omgaan met emotionele problemen van anderen (2.6), het omgaan met conflicten (2.8), intensief klant/patiëntcontact (2.12.6) en nachtwerk (6.1). Er zijn geen aanknopingspunten dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee de beperkingen van appellante heeft onderschat. Appellante heeft ook geen medische onderbouwing gegeven waarom er meer of andere beperkingen in de FML dienen te worden vastgesteld.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Op verzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de zinssnede ‘drukke omgeving met veel mensen’ nader gedefinieerd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt daarmee bedoeld niet werken in een omgeving waar veel visuele onrust is doordat veel personen heen en weer lopen, veel lawaai van mensen voorkomt of druk verkeer van heen en weer bewegende heftrucks en dergelijke.
4.4.
In het rapport van 4 november 2020, in hoger beroep nader aangevuld met het rapport van 24 maart 2022, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend uiteengezet dat en waarom de bij de schatting betrokken functies geacht kunnen worden binnen het bereik van appellante te liggen. In het rapport van 24 maart 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies archiefmedewerker , administratief ondersteunend medewerker en medewerker tuinbouw aan de hand van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven toelichting opnieuw besproken. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de aard van het werk, de mate van samenwerking met anderen en de inrichting van de werkplek betrokken en geconcludeerd dat deze functies voldoen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gestelde voorwaarden. Geen reden wordt gezien om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. De door appellante gestelde noodzaak voor een prikkelarme omgeving houdt niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen en deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) R. van der Heide