ECLI:NL:CRVB:2022:2001

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
21/4487 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken beroepsgronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep was ingesteld door mr. Y. Abdi, advocaat van appellant, tegen de uitspraak van 15 november 2021. De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht van € 134,- niet binnen de gestelde termijn was betaald en dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte. De gemachtigde van appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de noodzaak om de beroepsgronden in te dienen. Ondanks deze waarschuwingen heeft de gemachtigde geen actie ondernomen om het verzuim te herstellen. Hierdoor kon de Raad niet anders concluderen dan dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en belanghebbenden kunnen binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 augustus 2022
21/4487 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 november 2021, 20/1515 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Y. Abdi, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 25 december 2021 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 31 december 2021 heeft mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, advocaat, een verzoek gedaan om vrijstelling van betaling van het griffierecht.
Bij brief van 5 januari 2022 is de gemachtigde van appellant gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’.
Gemachtigde van appellant is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief.
Daarbij is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Mr. Mohamed Hoesein heeft zich bij brief van 24 januari 2022 als opvolgend gemachtigde gesteld en daarbij het formulier dat door appellant is ingevuld meegezonden.
Bij brief van 26 januari 2022 heeft de Raad een inkomensverklaring van appellant opgevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Bij brief van 2 februari 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de inkomensverklaring van appellant overgelegd.
Bij brief van 8 februari 2022 is aan de gemachtigde van appellant een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van de bij de brief gevoegde verklaring te reageren, nu de gegevens in de inkomensverklaring niet actueel waren. Daarbij is de gemachtigde van appellant er op gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Gemachtigde van appellant heeft hierop niet gereageerd.
Bij brief van 25 maart 2022 heeft de Raad aan de gemachtigde van appellant meegedeeld dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen omdat hij niet heeft voldaan aan het verzoek van de Raad om de informatie over te leggen waaruit blijkt dat appellant het griffierecht niet kan betalen.
Daarbij is de gemachtigde van appellant meegedeeld dat hij een nieuwe nota griffierecht zal ontvangen en is hem verzocht het griffierecht binnen de op de nota gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 26 maart 2022 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts is in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden.
Bij brief van 31 december 2021 is gemachtigde van appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Gemachtigde van appellant heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 31 januari 2022 is aan gemachtigde van appellant nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld is gemachtigde van appellant erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg zal hebben dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.
Gemachtigde van appellant heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Ten aanzien van beide hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat gemachtigde van appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2022.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) P.A.M. Hulsdouw
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.