ECLI:NL:CRVB:2022:2000
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden en de beoordeling van wederzijdse zorg in een gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een AOW-pensioen aan appellant, geboren op [geboortedatum], die op 29 juli 2017 een aanvraag indiende voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had appellant een voorschot op zijn AOW-pensioen toegekend, maar later vastgesteld dat hij en zijn partner, mevrouw X, een gezamenlijke huishouding voerden. Dit leidde tot de toekenning van het pensioen naar de norm voor gehuwden. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij betoogde dat er geen sprake was van wederzijdse zorg, omdat X slechts minimaal bijdroeg aan het huishouden.
De Raad heeft vastgesteld dat de verklaringen van appellant over de zorg die X voor hem draagt, voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van wederzijdse zorg. De Raad benadrukt dat voor het aannemen van wederzijdse zorg niet noodzakelijk is dat de zorg dezelfde omvang en intensiteit heeft. De verklaringen van appellant over de huishoudelijke taken die X verricht, zoals het doen van de was en het koken, zijn doorslaggevend. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant en X een gezamenlijke huishouding voeren, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.
De uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van griffier B. Beerens, en is openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.