ECLI:NL:CRVB:2022:1993
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor WIA-uitkering en de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een WIA-uitkering. Appellant, die in Nederland als magazijnmedewerker heeft gewerkt, heeft in 2008 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die door het Uwv werd geweigerd. De Raad oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in de periode van 1999 tot 2001 langdurig arbeidsongeschikt was. Ondanks medische klachten heeft hij doorgewerkt en zijn tijdelijke contract is zelfs omgezet in een vast contract. Het Uwv heeft 29 augustus 2019 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld, wat door de Raad wordt bevestigd. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad volgt deze beslissing. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat appellant niet in staat is geweest om met objectieve medische gegevens aan te tonen dat hij al eerder arbeidsongeschikt was. De laattijdige aanvraag van appellant wordt eveneens bevestigd, waarbij het risico van het niet kunnen vaststellen van de medische situatie bij hem ligt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de aanvraag voor de WIA-uitkering af.