ECLI:NL:CRVB:2022:1990

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
21/3719 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met knieklachten en andere gezondheidsproblemen, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat appellante minder dan 65% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze weigering ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante, die stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen, opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de medische beoordeling van appellante adequaat was. De Raad bevestigde dat de functie van administratief ondersteunend medewerker geschikt was, ondanks de beperkingen van appellante op het gebied van samenwerken.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de weigering van de WIA-uitkering gerechtvaardigd was. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3719 WIA

Datum uitspraak: 14 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2021, 20/6175 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.A. Adjiembaks, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Adjiembaks. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als helpende voor 28 uur per week. Op
22 februari 2018 heeft zij zich ziek gemeld met toenemende knieklachten. Daarnaast is sprake van psychische klachten, overgewicht, hypertensie, schouderklachten en rugklachten.
1.2.
In het kader van een aanvraag van 22 januari 2020 op grond van de Wet Werk en
inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 9 maart 2020 het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 maart 2020. Een arbeidsdeskundige heeft op 9 april 2020 vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, heeft vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 29,80%.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 14 april 2020 geweigerd aan appellante met ingang van
20 februari 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 65% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
14 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 september 2020 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 oktober 2020 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante aanvullend beperkt geacht voor eigen gevoelens uiten en heeft een gewijzigde FML van 29 september 2020 vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in verband met de belastbaarheid op samenwerken de eerdere geselecteerde functie van archiefmedewerker laten vervallen, waardoor drie functies resteren. Op basis van die functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 32,92%.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was. De verzekeringsarts heeft appellante psychisch en lichamelijk onderzocht en heeft alle beschikbare informatie beoordeeld, een anamnese afgenomen en het dagverhaal opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de telefonische hoorzitting bijgewoond en heeft alle beschikbare informatie beoordeeld, waaronder een journaal van de huisarts en een brief van de psychiater van 3 september 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van de beschikbare informatie beperkingen opgenomen in de FML van 29 september 2020. Dat hij daarbij ziekten en/of gebreken heeft gemist, is niet gebleken. De verzekeringsarts heeft in zijn oordeel betrokken dat appellante haar re-integratietraject buiten haar schuld heeft gestaakt en daardoor aan spanningsklachten lijdt. Daarvoor zijn beperkingen opgenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, heeft de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waarom deze functies geschikt zijn. Appellante is weliswaar beperkt op het item ‘samenwerken’, maar kan met anderen samenwerken met een eigen van tevoren afgebakende deeltaak. Nu uit de omschrijving blijkt dat de kenmerkende belasting in de functie administratief ondersteunend medewerker "samenwerken met een afgebakende deeltaak" is, acht de rechtbank deze functie geschikt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Haar psychische klachten zijn te licht beoordeeld en er is te weinig gewicht toegekend aan haar fysieke klachten. Er is onvoldoende rekening gehouden met haar paniekaanvallen, anhedonie en concentratieproblemen. Appellante is niet in staat de gehele dag zeer kleine details te zien en zij kan niet autorijden. Door zware medicatie is zij beperkt in haar reactievermogen, aandacht en concentratie. Ook geheugenproblemen en incontinentie zorgen ervoor dat zij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. Daarnaast dient er een urenbeperking gesteld te worden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij onder meer verwezen naar het huisartsenjournaal van 20 mei 2022. De functie administratief ondersteunend medewerker is net als de functie archiefmedewerker niet geschikt vanwege de beperking op het item samenwerken.
3.2.
Onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 mei 2022, 7 juni 2022 en 8 juli 2022 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 mei 2022 en 7 juni 2022 heeft het Uwv bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 20 februari 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 29 september 2020, 13 mei 2022 en 7 juni 2022 afdoende gemotiveerd dat de informatie van de psychiater van appellante in de beoordeling is betrokken en dat er geen onderbouwing is voor het standpunt van appellante dat zij meer, dan wel verdergaande beperkingen heeft dan de beperkingen die in de FML van 29 september 2020 zijn opgenomen. Daarbij is van belang dat ten tijde van de beoordeling door de verzekeringsarts en tijdens de hoorzitting de cognitieve functies intact waren; de aandacht was goed te trekken en te behouden. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 juli 2022 genoegzaam toegelicht dat geen beperking aangewezen is voor beroepsmatig vervoer, omdat appellante zo nodig tramadol of oxazepam (middelen uit categorie III) mag gebruiken maar dat zij dit niet dagelijks hoeft te gebruiken. Ook de grond van appellante dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat daar geen indicatie voor is omdat er geen slaap- of recuperatiebehoefte overdag is. Verder blijkt niet uit de voorhanden zijnde medische informatie – ook niet uit het in hoger beroep overgelegde huisartsenjournaal – dat op 20 februari 2020 sprake was van incontinentie klachten. De stelling van appellante dat zij op de datum in geding niet in staat zou zijn geweest om de gehele dag zeer kleine details te zien, is evenmin uit de medische informatie af te leiden.
4.4.
Het betoog van appellante dat de functie van administratief ondersteunend medewerker niet voor haar geschikt zou zijn in verband met het aspect samenwerken, slaagt niet. In de rapporten van 16 mei 2022 en 7 juni 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uiteengezet dat de belasting in de functie binnen de mogelijkheden van appellante blijft omdat zij kan samenwerken met een eigen van tevoren afgebakende deeltaak. Uit de toelichting van de arbeidsdeskundig analist blijkt dat – anders dan bij de functie archiefmedewerker – sprake is van een afgebakende taak die door de functionaris zelf wordt uitgevoerd, zodat geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid op samenwerken.
4.5.
De overwegingen 4.2, 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi