ECLI:NL:CRVB:2022:1973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
21/297 JW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget en kostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.H.F. de Jong, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dat haar bezwaar tegen de toekenning van een persoonsgebonden budget voor haar zoon ongegrond had verklaard. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van haar aanwijzingen. Tevens was het college veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en proceskosten tot een bedrag van € 1.050,-.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte het college niet heeft veroordeeld in de kosten die zij voor het bezwaar heeft moeten maken. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is voor toewijzing van dit verzoek, omdat de kosten alleen vergoed worden indien het bestuursorgaan onrechtmatig heeft gehandeld. Dit was in dit geval niet aan de orde. De Raad heeft partijen erop gewezen dat een tijdig verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar ook geldt voor kosten die later zijn gemaakt, zonder dat een nieuw verzoek nodig is.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover deze is aangevochten. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21/297 JW
Datum uitspraak: 24 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 december 2022, 20/1569 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante heeft bij de rechtbank geprocedeerd over het persoonsgebonden budget dat aan haar zoon is toegekend op grond van de Jeugdwet. Het bezwaar dat zij had gemaakt tegen de toekenning van negentien en een half uur ambulante begeleiding en zeven uur persoonlijke verzorging voor een tarief van € 20,- per uur was door het college bij besluit van 3 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van haar aanwijzingen en het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden. Tevens is ten laste van het college een proceskostenveroordeling uitgesproken tot een bedrag van € 1.050,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, wegingsfactor 1).
3. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten het college ook te veroordelen in de kosten die zij voor het bezwaar heeft moeten maken.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Anders dan appellante heeft betoogd, is er geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek tot vergoeding van de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Hiervan is in dit geval (nog) geen sprake.
4.2.
De Raad wijst partijen er volledigheidshalve op dat een verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar dat tijdig is gedaan vóór het nemen van het eerste besluit op bezwaar dat wordt vernietigd, wordt geacht te zien op vergoeding van alle, dus ook naderhand gemaakte kosten van bezwaar. In dat geval hoeft betrokkene dus niet opnieuw een verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar in te dienen.
4.3.
Wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover deze is aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) P. Boer