2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep acht geslagen op medische informatie
die appellant heeft verstrekt. Het gaat om informatie van de GGZ-behandelaar van
8 januari 2020, informatie van de huisarts van 29 april 2020 en een medicatieoverzicht dat
betrekking heeft op de periode van 29 april 2018 tot en met 28 april 2020.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de primaire verzekeringsarts tot andere medische
bevindingen is gekomen dan die welke destijds bij de ZW-beoordeling zijn aangenomen,
zoals dat ook is beschreven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het verschil tussen beide beoordelingen is gelegen in de beantwoording van de vraag of de geconstateerde benutbare mogelijkheden als stabiel worden aangemerkt. Op basis van dossierstudie en de genoemde nieuwe medische informatie is de verzekeringsarts bezwaar en beroep na heroverweging niet tot een wijziging van het primaire verzekeringsgeneeskundig oordeel gekomen. De rechtbank heeft, in het gegeven dat de ZW-beoordeling afwijkt van de WIAbeoordeling, geen grond gezien voor het oordeel dat het Uwv niet op de conclusies van de medische rapporten die in het kader van de WIA-beoordeling zijn opgemaakt heeft
mogen afgaan. Temeer daar appellant zijn stelling dat hij op de datum in geding — met name als gevolg van zijn depressieve klachten — meer beperkt is dan is aangenomen door de
verzekeringsartsen, niet met medische gegevens heeft onderbouwd, heeft het Uwv geen
aanleiding hoeven zien de medische adviezen in twijfel te trekken. Ook anderszins is niet
gebleken dat deze adviezen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dan wel
inhoudelijk niet concludent zijn, zodat het Uwv het bestreden besluit hierop mocht
baseren.