ECLI:NL:CRVB:2022:1937

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
20/841 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met betrekking tot appellant en het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Appellant, die zich op 5 januari 2016 ziek meldde, heeft in 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft zijn mate van arbeidsongeschiktheid later vastgesteld op 38,10% en vervolgens op 56,31%. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan. Tijdens de procedure heeft de Raad verzekeringsarts dr. I.A.K. Snels benoemd om de medische situatie van appellant te beoordelen. Snels concludeerde dat appellant meer beperkt was dan eerder vastgesteld, maar dat hij in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de conclusies van Snels gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 56,31% heeft vastgesteld. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.897,50. De uitspraak is gedaan op 7 september 2022.

Uitspraak

20 841 WIA

Datum uitspraak: 7 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 januari 2020, 18/3682 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. Tastan-Baştimar hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
De Raad heeft verzekeringsarts dr. I.A.K. Snels als deskundige benoemd. Deze verzekeringsarts heeft bij brief van 16 februari 2022 een rapport uitgebracht.
Naar aanleiding van het rapport heeft het Uwv nadere stukken ingediend, waarop appellant heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2022. Appellant en mr. TastanBaştimar hebben via videobellen deelgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker non-food voor 38,19 uur per week. Op 5 januari 2016 heeft hij zich ziek gemeld met klachten aan het bewegingsapparaat. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 2 januari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 juli 2018 (bestreden besluit 1) gegrond verklaard, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 2 januari 2018 is vastgesteld op 38,10%. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
1.2.
Hangende de beroepsprocedure heeft het Uwv op 25 juni 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 56,31%. Appellant is daarbij bericht dat er niets aan zijn uitkeringspositie wijzigt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard, met vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle door appellant naar voren gebrachte klachten zijn op een deugdelijke en kenbare wijze besproken bij de medische beoordeling. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellant in beroep ingediende informatie van verzekeringsarts drs. I. Sevinc en deze in zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen beschikten over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van appellant te komen. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledig is geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel en heeft geen aanleiding gezien om het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen te honoreren. In het rapport van 24 juni 2019 is volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de functies, rekening houdend met de beperkingen van appellant, vallen binnen zijn belastbaarheid en dus geschikt zijn voor appellant. Dit betekent dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stand kan houden.
3.1.
Appellant heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang – aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts van het Uwv niet zorgvuldig is geweest en heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Omdat tussen partijen verschil van mening bestond over de betekenis van de uitslag van een MRI-onderzoek op 11 januari 2018 en de beperkingen die voor appellant met name in dat verband hebben te gelden, heeft de Raad verzekeringsarts Snels als deskundige benoemd. Verzekeringsarts Snels heeft in het rapport van 16 februari 2022 te kennen gegeven appellant meer beperkt te achten dan in de FML van 21 mei 2019 is aangegeven. Snels acht appellant ook beperkt ten aanzien van trillingen op de nek, tastzin, hoofd-/nekbewegingen en -standen. Daarbij heeft Snels over de tastzin opgemerkt dat het gevoel, de tast in duim en wijsvinger beiderzijds normaal is en in de overige vingers wisselend soms iets verminderd is. Wat betreft de nek-/hoofdbewegingen is appellant vooral beperkt ten aanzien van het omhoog kijken en hoofd/nek in extreme standen draaien en/of houden. Aangezien er behoudens enige beperking in de tastzin geen andere uitval van de hand-/vingerbewegingen is, acht Snels een beperking ten aanzien van het werken met toetsenbord/muis niet aan de orde. Wat betreft de overige beoordelingspunten acht Snels de belastbaarheid zoals weergegeven op de FML adequaat. Appellant heeft bij brief van 1 april 2022 bericht dat hij zich volledig kan verenigen met de inhoud van het deskundigenrapport van verzekeringsarts Snels.
3.4.
Naar aanleiding van het rapport van verzekeringsarts Snels heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 22 maart 2022 een FML opgesteld met daarin aanvullende beperkingen op de beoordelingspunten tastzin, trillingen en hoofdbewegingen. Verder is de FML aangepast op de beoordelingspunten staan, frequent reiken, tillen en boven schouderhoogte werkzaam zijn, omdat deze niet in overeenstemming was met de invulinstructie. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 4 april 2022 toegelicht dat ondanks de gewijzigde FML de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn voor appellant. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant wijzigt daardoor niet. Naar aanleiding van een reactie van appellant heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanvullend gerapporteerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 2 januari 2018 heeft vastgesteld op 56,31%.
4.3.
Voorop wordt gesteld dat appellant in reactie op het rapport van Snels expliciet te kennen heeft gegeven zich volledig te kunnen verenigen met het rapport. Appellant heeft echter in reactie op de nadere toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de geselecteerde functies naar voren gebracht dat hij niet in staat is deze te vervullen, omdat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen aan zijn handen. Appellant acht zich niet in staat fijn motorische handelingen te verrichten. Volgens hem heeft het Uwv ten onrechte geen beperkingen op deze punten opgenomen in de FML van 22 maart 2022. Er is geen reden appellant hierin te volgen.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van verzekeringsarts Snels geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Snels heeft in haar rapport expliciet te kennen gegeven dat er in verband met de handklachten van appellant wel aanleiding bestaat een beperking aan te nemen in verband met tastzin, maar heeft verder gesteld dat zij zich kan verenigen met de overige beoordelingspunten in de FML. In de enkele stelling van appellant – die overigens ook niet consistent is waar hij zich eerder geheel met de conclusies van de deskundige had verenigd – dat hij niet in staat is tot het verrichten van fijn motorische handelingen is geen aanleiding te komen tot een andere conclusie. Het Uwv heeft terecht het oordeel van de deskundige gevolgd en de aanbevelingen overgenomen in de FML van 22 maart 2022.
4.5.
Uitgaande van de FML van 22 maart 2022 moet appellant in staat worden geacht de voor hem geselecteerde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn nadere rapporten van 4 april 2022 en 20 mei 2022 op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant, ook met de extra beperkingen, in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De ter zitting herhaalde stelling dat appellant niet in staat is de functies te vervullen, omdat hij beperkt is geacht op beroepsmatig autorijden zodat hij ook niet in staat is om met een auto naar het werk te gaan, slaagt niet. Zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 20 mei 2022 heeft toegelicht is appellant slechts beperkt geacht voor chauffeursfuncties. Niet gebleken is dat appellant niet zelfstandig zou kunnen reizen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het openbaar vervoer. Dit betekent dat appellant in staat kan worden geacht de (eventuele) werkplek te bereiken.
4.6.
Nu er geen twijfel bestaat over de vraag of appellant geschikt is de geselecteerde functies te vervullen, bestaat er ook geen aanleiding het verzoek van appellant tot het inschakelen van een onafhankelijk arbeidsdeskundige in te willigen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten zal worden bevestigd. Nu het Uwv in hoger beroep de FML heeft gewijzigd, was het bestreden besluit 2 niet voorzien van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. Deze schending wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
5. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 1.897,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze na deskundigenonderzoek).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.897,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 131,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) K.M. Geerman