ECLI:NL:CRVB:2022:193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
21/1924 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante, die sinds 2007 als doktersassistente werkte, heeft zich in 2015 ziek gemeld na een operatie in verband met intracraniële hypertensie. In 2017 ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij haar arbeidsongeschiktheid aanvankelijk op 80-100% werd vastgesteld. Echter, per 11 september 2019 heeft het Uwv deze mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 44,36%.

Appellante heeft hiertegen bezwaar aangetekend en in hoger beroep gesteld dat de rechtbank Amsterdam ten onrechte het oordeel van het Uwv heeft bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat haar medicatie bijwerkingen heeft en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar cognitieve beperkingen, beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank zorgvuldig heeft geoordeeld en dat de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen deugdelijk zijn. De informatie van de revalidatiearts Ter Steeg, die door appellante in hoger beroep is ingediend, heeft niet geleid tot een ander oordeel.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de eerdere beoordelingen zouden kunnen ondermijnen. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 januari 2022.

Uitspraak

21.1924 WIA

Datum uitspraak: 20 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2021, 20/3837 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv heeft zich (via videobellen) laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk (sinds 2007) werkzaam geweest als doktersassistente voor 24 uur
per week. In oktober 2014 is bij appellante in verband met intracraniële hypertensie ten gevolge van sinus trombose een ventriculoperitoneale drain geïmplanteerd. Op 30 november 2015 heeft zij zich ziek gemeld. Vanaf 27 november 2017 ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2. 1.
1. Bij besluit van 28 juni 2019 is deze uitkering per 11 september 2019 omgezet in
een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van de werkgever van appellante tegen dit besluit heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft in zijn rapport van 9 september 2019 vastgesteld dat appellante vanwege het doorgemaakte ziektebeeld en de operatieve behandeling mentaal en fysiek beperkt is en dat om energetische redenen een urenbeperking van maximaal 5 uur per dag en 25 uur per week aan de orde is. Hij heeft de beperkingen van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2019.
1.2.3.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op 25 september 2019 vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 44,36%.
1.3.
Bij het voorgenomen besluit van 1 oktober 2019 heeft het Uwv aan appellante te kennen
gegeven van plan te zijn het besluit van 28 juni 2019 te herzien en te bepalen dat appellante per 11 september 2019 niet langer 80-100%, maar 44,36% arbeidsongeschikt is.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit voorgenomen besluit heeft
de psychiater drs. W.P.C. Koppes (hierna: Koppes) van Psyon op verzoek van het Uwv als deskundige op 9 mei 2020 gerapporteerd. Op basis van zijn psychiatrisch onderzoek en het op zijn verzoek door een klinisch psycholoog en neuropsycholoog van Psyon verrichte neuropsychologisch onderzoek, heeft hij als diagnose gesteld somatische symptoomstoornis, heeft hij de ernst daarvan ingeschat als licht en heeft hij in overweging gegeven appellante te verwijzen naar een SOLK-poli.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 17 juni 2020 geconcludeerd dat hij de
door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen handhaaft maar dat hij in aanvulling daarop in de FML opneemt dat appellante haar eigen mogelijkheden onderschat (item 1.4). Verder heeft hij de toelichting bij 1.9.10 (specifieke voorwaarden voor persoonlijk functioneren, toelichting: mentaal eenvoudige taken, niet multitasken) verwijderd omdat dit volgens hem in de andere items in de FML tot uitdrukking wordt gebracht. Hij heeft op 16 juni 2020 een gewijzigde FML vastgesteld.
1.5.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapportage van 22 juni 2020 vastgesteld dat de eerdere geselecteerde functies geschikt zijn en dat het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 44,36 ongewijzigd blijft.
1.6.
Bij besluit van 25 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de
werkgever van appellante tegen het besluit van 28 juni 2019 gegrond verklaard. Daarbij is bepaald dat appellante vanaf 11 september 2019 44,36% arbeidsongeschikt is, dat de hoogte van de WGA-LAU ongewijzigd blijft en dat (als er niets verandert) deze uitkering per 1 november 2021 wordt omgezet naar een WGA-vervolguitkering.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
Het medische onderzoek is volgens de rechtbank zorgvuldig geweest. De verzekeringsartsen hebben alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij hun medische beoordeling. Verder heeft het Uwv zich terecht gebaseerd op de psychiatrisch expertise van Psyon. In dit advies is uitvoerig gemotiveerd hoe de psychiater tot zijn conclusies is gekomen. Hij heeft in zijn rapport geobjectiveerd dat sprake is van onderpresteren en over-rapporteren. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om aan dit oordeel te twijfelen.
2.3.
Wat betreft de belastbaarheid van appellante heeft de rechtbank geoordeeld dat uit het onderzoek van Psyon is gebleken dat appellante haar eigen mogelijkheden onderschat en dat er geen duidelijke cognitieve afwijkingen bij appellante kunnen worden geobjectiveerd. In de informatie van de neurochirurg van 28 augustus 2020 en van Reade van 14 januari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 maart 2021 geen aanleiding gezien om een ander standpunt in te nemen. Er is geen sprake van nieuwe gezichtspunten en nieuwe feiten. Uit het onderzoek van Psyon is niet gebleken dat sprake is van ernstige cognitieve afwijkingen. Daar tegenover staat enkel de opmerking van de neurochirurg dat het best zou kunnen dat appellante blijvende cognitieve klachten heeft ontwikkeld en de suggestie van Reade dat de oorzaak van haar onderpresteren nader kan worden onderzocht. Dat appellante bij het onderzoek onder presteerde, is door Psyon objectief vastgesteld en op basis daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eerder al geconcludeerd tot een somatische symptoomstoornis omdat er geen ernstige cognitieve beperkingen kunnen worden vastgesteld. De psychische beperkingen die toch zijn aangenomen en fysieke beperkingen in combinatie met een urenbeperking maken volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de belastbaarheid van appellante zeker niet is overschat. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd hoe hij de beperkingen van appellante heeft vastgesteld. Dat de oorzaak van het onderpresteren en overrapporteren (nog) niet duidelijk is, maakt niet dat van de conclusies van Psyon niet kan worden uitgegaan als het gaat om de vaststelling van de psychische beperkingen van appellante. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 22 juni 2020 inzichtelijk gemotiveerd waarom de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. Zij heeft per functie uitgelegd waarom de functie de beperkingen van appellante niet overschrijdt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat haar medicatie bijwerkingen geeft en dat de rechtbank de procedure niet heeft aangehouden in afwachting van het nadere onderzoek door Reade. De rechtbank is er ten onrechte vanuit gegaan dat het alleen om psychische beperkingen gaat. Volgens appellante gaat het juist ook om het vaststellen van de cognitieve beperkingen. Ter onderbouwing daarvan heeft appellante een brief van 6 augustus 2021 en een behandelplan van 27 mei 2021 van de revalidatiearts A. ter Steeg van Reade (hierna: Ter Steeg) ingestuurd. Ten slotte heeft appellante verzocht om inschakeling van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank juist heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de WIA terecht met ingang van 11 september 2019 heeft vastgesteld op 44,36%.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De in hoger beroep door appellante ingestuurde informatie van de revalidatiearts Ter Steeg leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn standpunt – zoals verwoord in zijn aanvullende rapporten van 11 en 26 november 2021 – dat daarmee geen nieuwe feiten worden aangedragen en dat hij met de onderliggende bekende problematiek van appellante bij het vaststellen van haar beperkingen voldoende rekening heeft gehouden. Daarbij heeft deze arts er terecht op gewezen dat hij zich daarbij ook heeft aangesloten bij het rapport van psychiater Koppes.
4.4.
De enkele stelling van appellant in hoger beroep dat de door haar gebruikte medicatie bijwerkingen geven, leidt bij gebreke van een motivering dan wel verdere onderbouwing daarvan niet tot een ander oordeel. Appellante heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij op de datum in geding, zijnde 11 september 2019, medicijnen gebruikte. Bovendien heeft de verzekeringsarts in zijn rapport van 9 september 2019 vermeld dat appellante (op dat moment) geen medicatie gebruikte.
4.5.
Nu geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling bestaat, is er geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.M.M. Chevalier