ECLI:NL:CRVB:2022:1929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
21/3802 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van huishoudelijke hulp en huurkosten atelier in het kader van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers

In deze zaak heeft appellante, erkend als burgeroorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit, verzocht om vergoeding van twee uren huishoudelijke hulp voor het schoonhouden van haar atelier. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 september 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellante heeft eerder een aanvraag ingediend voor voorzieningen voor de aanschaf van schildermateriaal en huurkosten van een atelier, welke door de Sociale verzekeringsbank was afgewezen. De Raad oordeelt dat het schilderen, hoewel het voor appellante van levensbelang is en zij het als copingstrategie beschouwt, geen onderdeel uitmaakt van een medische behandeling of therapie. Hierdoor ontbreekt de vereiste medische noodzaak voor de gevraagde voorzieningen. De Raad concludeert dat de kosten voor het schoonhouden van het atelier en de huurkosten niet als noodzakelijke kosten onder de Wubo kunnen worden aangemerkt. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

21.3802 WUBO, 21/3803 WUBO

Datum uitspraak: 8 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 21 september 2021, kenmerk BZ011452901 (bestreden besluit 1) respectievelijk kenmerk BZ011452977 (bestreden besluit 2). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. W.B. Knook. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen een aanvullende motivering in te dienen. Op 14 april 2022 heeft appellante een aanvullende motivering ingediend, vergezeld van een verklaring van [X] , systeemtherapeute. Hierop heeft verweerder een reactie gegeven.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1932, is op grond van psychische invaliditeit erkend als burgeroorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. In dat verband is aanvaard dat appellante naar Texel is geëvacueerd en daar beschietingen heeft meegemaakt. Appellante is onder meer in aanmerking gebracht voor een periodieke uitkering. Sinds 18 januari 2021 is appellante woonachtig in het [zorginstelling] (een zorginstelling voor langdurige zorg) in [woonplaats] , een instelling speciaal voor kunstenaars. Appellante is naar het [zorginstelling] verhuisd om haar schilderactiviteiten te kunnen voortzetten.
1.2.
Een door appellante in december 2005 ingediende aanvraag om toekenning van voorzieningen voor de aanschafkosten van schildermateriaal en de huurkosten van een atelier is door verweerder afgewezen bij besluit van 16 juni 2006 op de grond dat appellante niet op grond van haar oorlogsinvaliditeit is aangewezen op deze voorzieningen. Overwogen is dat het schilderen niet plaatsvindt binnen een psychotherapeutisch behandelplan. Verder is overwogen dat appellante evenmin in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de kosten van schildermateriaal omdat die kosten als algemeen gebruikelijke bestaanskosten voor het uitoefenen van een hobby worden aangemerkt en niet als extra kosten in de zin van de Wubo. Een tegemoetkoming in de kosten van het huren van een atelier is evenmin toegekend omdat het huren van een atelier voor het uitoefenen van een hobby als een eigen vrije keuze wordt beschouwd. Tegen het besluit van 16 juni 2006 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
In februari 2021 heeft appellante verzocht om toekenning van een bijdrage in de kosten van het huren van een atelier. Zij huurt een atelier in [plaatsnaam] en is in afwachting van een toewijzing van een atelier in het [zorginstelling] . Appellante heeft aangegeven dat het voor haar van levensbelang is dat zij kan schilderen. Zij is bang dat als zij niet meer kan schilderen in het atelier, zij in een isolement terecht zal komen, dat haar trauma’s uit haar oorlogsverleden weer naar boven zullen komen en de nachtelijke angstdromen weer erger zullen worden.
1.4.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 23 juni 2021 en na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 1, op de grond dat een huurbijdrage alleen mogelijk is voor de extra kosten voor de huur ten gevolge van een verhuizing naar een andere woning die medisch noodzakelijk wordt geacht op grond van causale ziekten of gebreken. Van die situatie is volgens verweerder geen sprake. Daarbij is overwogen dat het verrichten van activiteiten op het gebied van schilderen zonder ondersteuning en evaluatie door een arts of therapeut niet anders kan worden gezien dan de uitoefening van een hobby.
1.5.
In mei 2021 heeft appellante verzocht om twee uren huishoudelijk hulp voor het schoonhouden van het atelier dat zij per 1 juni 2021 krijgt toegewezen in het [zorginstelling] . Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 24 juni 2021 en na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 2, op de grond dat het schoonhouden van een ruimte voor het uitoefenen van een hobby geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in de Wubo.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 32 van de Wubo komen voor vergoeding in aanmerking extra, ten laste van het burger-oorlogsslachtoffer blijvende, kosten van voorzieningen welke noodzakelijk zijn door of verband houden met zijn oorlogsinvaliditeit. In beginsel kunnen algemeen gebruikelijke kosten niet als extra kosten worden beschouwd.
2.2.
Om appellante in aanmerking te kunnen brengen voor de gevraagde voorzieningen heeft verweerder allereerst beoordeeld in hoeverre de schilderactiviteiten voor appellante vanwege haar oorlogsinvaliditeit medisch noodzakelijk zijn. Een medische noodzaak voor dergelijke (creatieve) activiteiten acht verweerder aanwezig als deze activiteiten plaatsvinden als medische behandeling of therapie of als een onderdeel daarvan. Een dergelijke medische voorziening wordt alleen als vergoeding toegekend.
2.3.
Uit de nadere overgelegde verklaring van systeemtherapeute Bos blijkt dat zij, als praktijkondersteuner van de huisarts, appellante gedurende de periode van 2017 tot 2019 wekelijks ondersteuning heeft verleend. De ondersteunende gesprekken en een huisbezoek eens per twee weken was voor appellante in die periode voldoende, aldus Bos. Bos vermeldt verder dat het schilderen voor appellante is aan te merken als een vorm van zelftherapie, een duidelijke copingstrategie. Voor het alsnog in zetten van een therapeut om appellante te ondersteunen bij haar schilderactiviteiten ziet Bos geen noodzaak. Dat heeft geen enkele meerwaarde voor het functioneren van appellante in het hier en nu, aldus Bos.
2.4.
Weliswaar begrijpt de Raad dat appellante het schilderen als copingstrategie hanteert, zodat het schilderen voor haar duidelijk meer dan een hobby alleen is, maar de omstandigheid dat het schilderen geen onderdeel vormt van een medische behandeling of therapie brengt mee dat de vereiste medische noodzaak als onder 2.2 bedoeld, ontbreekt. Dat appellante uit eigen beweging als een vorm van zelftherapie schilderactiviteiten ontplooit, kan ook niet gelden als een noodzakelijke medische behandeling of therapie als onder 2.2. bedoeld. Ook uit de verklaring van Bos blijkt niet dat er een medische noodzaak bestaat voor het schilderen. Therapeutisch is bij het schilderen geen ondersteuning nodig. Dit alles brengt mee dat verweerder de in verband daarmee gevraagde voorzieningen (huur atelier en huishoudelijke hulp schoonmaak atelier) op goede gronden niet voor vergoeding in aanmerking heeft gebracht.
2.5.
Uit 2.4 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) P.W.J. Hospel