ECLI:NL:CRVB:2022:1927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
20/3905 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met verhoor

In deze zaak heeft appellant, die bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor reiskosten naar het politiebureau in Den Haag, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de reiskosten, die ongeveer € 15,- bedroegen, als incidentele algemene kosten van het bestaan moeten worden beschouwd en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze kosten niet uit zijn bijstandsuitkering kon betalen.

De Raad stelde vast dat de reiskosten noodzakelijk waren, maar dat deze niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Appellant had zich moeten melden voor een verhoor naar aanleiding van een aangifte, maar de Raad oordeelde dat de verplichting om te verschijnen niet automatisch leidt tot het recht op bijzondere bijstand. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de reiskosten uit de algemene bijstandsnorm moesten worden voldaan, en de Centrale Raad van Beroep volgde dit oordeel. De beslissing van het dagelijks bestuur om de aanvraag af te wijzen werd als terecht beschouwd.

De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigden, en dat de kosten door appellant zelf gedragen moesten worden. De uitspraak werd gedaan door A.J. Schaap, met J.E. Eikelenboom als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.

Uitspraak

20 3905 PW

Datum uitspraak: 23 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2020, 19/2163 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 juli 2021 heeft mr. J. Sprakel, advocaat, zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2022. Namens appellant is verschenen mr. Sprakel. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.F. Rosenbaum.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 6 september 2018 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) in verband met reiskosten naar het politiebureau in Den Haag. Appellant heeft zich daar moeten melden voor een verhoor naar aanleiding van een aangifte wegens bedreiging door hem van een medewerkster van het dagelijks bestuur.
1.2.
Bij besluit van 12 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 februari 2019 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten die niet kunnen worden voldaan uit eigen middelen. De aanvraag heeft betrekking op één bezoek aan het politiebureau in Den Haag. Het gaat om een bedrag van circa € 15,-. Gezien het incidentele karakter van de reiskosten in samenhang met de hoogte van het bedrag moeten deze kosten bestreden kunnen worden vanuit de algemene bijstandsnorm.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Niet in geschil is dat de reiskosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat die kosten noodzakelijk zijn. Tussen partijen is enkel in geschil of aan de voorwaarde is voldaan dat de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het dagelijks bestuur heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Volgens vaste rechtspraak van de Raad betreffen reiskosten incidentele algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat, kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de reiskosten niet kon voldoen uit de voor hem geldende bijstandsnorm. Daarbij is van belang dat de reiskosten een enkel bezoek aan het politiebureau in Den Haag in verband met een verhoor betreffen. Verder is de geringe hoogte van het bedrag van belang. Gelet op het incidentele karakter van de reiskosten en de geringe hoogte hiervan heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt mogen stellen dat deze kosten uit de algemene bijstandsnorm voldaan moeten worden. Dat appellant deze kosten verplicht heeft moeten maken, omdat hij verhoord moest worden in verband met een tegen hem gedane aangifte, maakt niet dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Gelet op het voorgaande heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant terecht en op goede gronden afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat er wel sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke reiskosten. Hij was immers verplicht om de reiskosten te maken omdat hij naar het verhoor moest gaan, omdat een medewerkster van ISD Bollenstreek aangifte tegen hem had gedaan. Appellant heeft erop gewezen dat de officier van justitie is overgegaan tot sepot. Appellant vindt het onder die omstandigheden niet juist dat hij de reiskosten moet dragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de reiskosten in verband met het verhoor voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Uitgangspunt van de PW is dat een inkomen op bijstandsniveau voorziet in alle (periodiek en incidenteel) voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, dat wil zeggen: de bestaanskosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Alleen in bijzondere omstandigheden is dan aanvullend bijzondere bijstand nodig. Daarom kan op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW alleen recht op bijzondere bijstand bestaan voor zover de betrokkene in een individueel geval door bijzondere omstandigheden wordt geconfronteerd met noodzakelijke bestaanskosten waarin de algemene bijstandsnorm niet voorziet of door bijzondere omstandigheden algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet uit de norm kan betalen.
4.3.
Reiskosten zijn in beginsel te rekenen tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en niet in geschil is dat het bedrag van de reiskosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd ligt binnen de grens van wat algemeen noodzakelijk is.
4.4.
Zoals de rechtbank heeft overwogen heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij door bijzondere omstandigheden deze reiskosten niet uit zijn bijstandsuitkering kon betalen.
4.5.
Appellant heeft betoogd dat sprake was van een bijzondere omstandigheid omdat hij vanwege de aangifte genoodzaakt was om de reiskosten te maken. In dat verband heeft hij erop gewezen dat de officier van justitie tot een sepotbesluit is gekomen. Dat de officier van justitie tot een sepot heeft beslist maakt echter niet dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, alleen al omdat de aangifte aannemelijk is, zoals blijkt uit de uitspraak van vandaag, kenmerk 20/3891 PW.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J.E. Eikelenboom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2022.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.E. Eikelenboom