ECLI:NL:CRVB:2022:1923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
18/6423 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant met psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. De Raad benoemde prof. dr. D.A.J.P. Denys als onafhankelijk deskundige om de beperkingen van appellant te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat appellant lijdt aan langdurige agressie- en impulsregulatiestoornissen, en dat zijn eerdere depressieve stoornis in remissie is. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist was, en dat het Uwv opnieuw moest beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2017, waarbij de beperkingen van appellant in een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moesten worden weergegeven. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.415,50, inclusief griffierechten.

Uitspraak

18.6423 WIA

Datum uitspraak: 1 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 november 2018, 18/3842 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 4 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
De Raad heeft aanleiding gezien voor heropening van het onderzoek en
prof. dr. D.A.J.P. Denys, psychiater, benoemd als onafhankelijk deskundige voor onderzoek en advies.
Op 16 november 2021 is een deskundigenrapport ingediend, gedateerd 15 november 2021.
Partijen hebben hun zienswijze gegeven op het rapport. Het Uwv heeft hiertoe verwezen naar een reactie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Op verzoek van de Raad heeft de deskundige nader gereageerd op 12 april 2022.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als beveiliger bij het [Naam museum] . Op 8 augustus 2016 heeft hij zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 20 oktober 2015 met ingang van 19 oktober 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant op 28 september 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 september 2017. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen in onder andere het hanteren van conflicten, uiten van emoties, omgaan met klanten en patiënten en samenwerken. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant ten minste 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 26 oktober 2017 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 27 november 2017 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 april 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 20 april 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat een zorgvuldig medisch onderzoek is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft uitgelegd waarom appellant niet volledig arbeidsongeschikt is. Er is dus terecht een FML opgesteld. Appellant heeft geen nieuwe objectieve medische gegevens ingebracht waaruit blijkt dat in de FML van 28 september 2017 onvoldoende is tegemoetgekomen aan zijn klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in haar nadere reactie van 2 oktober 2018 ingegaan op de informatie van behandelend psychiater P.P. van de Does de Willebois van 19 april 2018, waaruit zij heeft afgeleid dat het gaat om een depressieve stoornis, recidiverend en matig van ernst. Deze informatie was al bekend en is bij de beoordeling betrokken. Tevens wijst zij erop dat in de beoordeling ook is betrokken dat appellant lijdt aan diabetes mellitus en hypertensie. Gelet daarop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.2.
Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies passend zijn. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van de juistheid van de FML van 28 september 2017. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar reactie van 8 oktober 2018 voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij als gevolg van (de combinatie van) zijn psychische en lichamelijke klachten meer beperkt is dan het Uwv in de FML heeft aangenomen en niet in staat is de voor hem geselecteerde functies (fulltime) uit te voeren. Daarbij verwijst appellant naar de bevindingen van de behandelend psychiater van 19 april 2018, waarin de psychiater vermeldt dat de agressie- en impulscontrole-problematiek ondanks de voorgeschreven medicatie een probleem blijft, waardoor appellant zeer beperkt is in een eventueel te volgen re-integratietraject. Appellant stelt zich op het standpunt dat dit ook geldt ten aanzien van het verrichten van arbeid in loondienst.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Omdat twijfel bestond over de juistheid van de vastgestelde beperkingen, heeft de Raad prof. dr. Denys, psychiater, benoemd voor onafhankelijk psychiatrisch onderzoek en advies. Bij rapport van 15 november 2021 heeft dr. K. Bolhuis, psychiater in opleiding, onder supervisie van prof. L. de Haan, psychiater, verslag gedaan van zijn onderzoeksbevindingen en advies uitgebracht.
3.4.
De deskundige heeft in zijn rapport van 15 november 2021 geconcludeerd dat in DSM-5 termen op de datum in geding, 27 november 2017, bij appellant sprake was van langdurige agressie- en impulsregulatiestoornissen die verklaard kunnen worden vanuit een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. De eerder gestelde depressieve stoornis, matig ernstig, was ten tijde van het onderzoek sterk in ernst afgenomen en is in remissie. Vanuit etiopathogenetisch perspectief (structuurdiagnose) heeft de deskundige geconcludeerd dat sprake is van een chronisch patroon van ernstige agressie en impulsregulatieproblemen, laag energieniveau, vermoeidheid en snel wisselende stemming, welke verergerd zijn na ontslag in 2013. Op de voorgrond staan nu de agressie- en impulsregulatiestoornissen met frequente (fysieke) agressieve uitspattingen, die geduid kunnen worden als persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en borderline kenmerken. Oriënterend psychodiagnostisch onderzoek ondersteunt bovenstaande.
3.5.
De deskundige heeft vastgesteld dat appellant is aangewezen op zeer gestructureerd werk, vaststaande taken en tijdsindeling, en geen onverwachte opdrachten of zaken. Geen noodzaak of mogelijkheid tot zelfstructuur aanbrengen. Appellant is in staat tot werk met lage verantwoordelijkheid. Er kan niet veel misgaan of er is regelmatig controle. Verder is appellant aangewezen op werk met een erg lage tijdsdruk. Tempo nagenoeg zelf te bepalen. Appellant kan de aandacht bij eenvoudig routinematig werk houden, waarbij geen specifieke eisen aan de concentratie worden gesteld. Appellant is aangewezen op een werkomgeving die rustig is, zonder lawaai en overzichtelijk. Appellant kan absoluut niet tegen conflicten. Appellant kan met kleine vertrouwde groep mensen werken, niet met onbekenden. Ten slotte moet appellant nagenoeg alleen kunnen werken. Hierbij is door de deskundige opgemerkt dat het aan de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige is om te beoordelen in welke mate deze beperkingen van invloed zijn op betrokkenes belastbaarheid in de werkomgeving.
3.6.
Voor een reactie op het rapport van de deskundige heeft het Uwv verwezen naar het rapport van 14 december 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft geen aanleiding gezien de deskundige te volgen in zijn conclusies.
3.7.
Appellant heeft gereageerd op het rapport van de deskundige. Hij heeft gesteld dat er uit energetisch oogpunt aanleiding is voor een urenbeperking.
3.8.
Na de reacties van partijen op het uitgebrachte rapport heeft de deskundige in een nader schrijven van 12 april 2022 zijn conclusies gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of de ZW-uitkering van appellant terecht met ingang van 27 november 2017 is beëindigd.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Wat betreft de aard en de ernst van de aanwezige psychische pathologie is de deskundige terecht afgegaan op de bevindingen bij het psychiatrisch onderzoek. Hij heeft naast eigen onderzoek de beschikbare medische informatie, waaronder informatie van behandelend psychiater Van der Does de Willebois, bij het onderzoek betrokken. Hij heeft vervolgens inzichtelijk en overtuigend op basis van deze bevindingen geconcludeerd tot bovenstaande beperkingen van appellant. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2021 is onvoldoende om hieraan te twijfelen.
4.4.
Uit wat in 4.3 is overwogen, volgt dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is. Hieruit vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het Uwv dient opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2017, waarbij de beperkingen van appellant in een nieuw op te stellen FML overeenkomstig de conclusies in het rapport van de deskundige dienen te worden weergegeven (zie bladzijde 20, antwoord op vraag 6 en bladzijde 22 en 23, verantwoording psychische belastbaarheid, van hun rapport). Daarna zal een nieuwe arbeidskundige beoordeling dienen plaats te vinden.
4.5.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (twee punten) en € 1.897,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (twee en een halve punt), in totaal € 3.415,50. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het besluit van 30 april 2018;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2017, met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.415,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R. van der Heide