ECLI:NL:CRVB:2022:1918

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
21/902 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-uitkering en de beoordeling van jonggehandicaptheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellant, geboren in 1993, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag laattijdig was, aangezien de appellant op zijn achttiende verjaardag, 4 september 2011, geen beperkingen in zijn arbeidsvermogen kon aantonen. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de appellant lag, en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij op zijn zeventien- of achttienjarige leeftijd arbeidsongeschikt was door ziekte of gebrek.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant geen nieuwe informatie had ingebracht die de eerdere conclusies van de rechtbank kon weerleggen. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht had vastgesteld dat er geen medische gegevens waren die erop wezen dat de appellant op zijn achttiende verjaardag of binnen vijf jaar daarna als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

21 902 WAJONG

Datum uitspraak: 1 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
27 januari 2021, 19/4393 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C. Crince Le Roy, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022. Voor appellant is
mr. S. Ettalhaoui verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K. Ait Moha.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft met een door het Uwv op 14 november 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij de aanvraag is informatie gevoegd van 31 oktober 2018 van een bedrijfsarts van Zorg van de Zaak. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 18 februari 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Daarbij heeft de verzekeringsarts onder meer het standpunt ingenomen dat op de achttiende verjaardag geen sprake is van beperking van de belastbaarheid, als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Bij besluit van 20 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het gemaakte bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 februari 2019 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij tussenuitspraak van 25 maart 2020 heeft de rechtbank overwogen dat appellant op [geboortedatum] 2011 achttien jaar is geworden en pas in november 2018 een Wajong aanvraag heeft ingediend die daarom als laattijdig moet worden beschouwd. De rechtbank heeft vooropgesteld dat bij een laattijdige aanvraag, naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel la:1, eerste lid, van de Wajong, beoordeeld moet worden of de aanvrager op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat hij (in dit geval) op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden. Anders dan bij een tijdige aanvraag moet bij een laattijdige aanvraag een retrospectieve beoordeling plaatsvinden over een tijdstip in het verleden. De rechtbank heeft overwogen dat volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240) de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. Het is dus in eerste instantie aan appellant om aan te tonen dat hij op zeventien/achttienjarige leeftijd ten gevolge van ziekte of gebrek arbeidsongeschikt was. Dit betekent ook dat het voor risico van appellant komt als onvoldoende gegevens over zijn gezondheidstoestand en over de arbeidskundige situatie in het betreffende tijdvak beschikbaar zijn. Er kunnen slechts beperkingen worden aangenomen voor zover de wel beschikbare medische gegevens daartoe voldoende grondslag vormen. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat appellant in de bezwaarfase onder meer de laatste pagina van een brief van psychiater L.S. Hernandez-Dwarkasing en arts J.T.P. Lansu, opgemaakt naar aanleiding van een onderzoek op 6 mei 2017, heeft overgelegd. Op basis van deze informatie kan nog niets worden geconcludeerd over de beperkingen en de arbeidsmogelijkheden van appellant op de hier van belang zijnde data in het verleden, maar hiermee heeft appellant in elk geval een begin van bewijs geleverd. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van het Uwv gelegen om te proberen kennis te nemen van de volledige bevindingen van de psychiater. Door dit na te laten heeft het Uwv niet voldaan aan de op hem liggende onderzoeksplicht. De rechtbank heeft aanleiding gezien om het Uwv in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft de vraag of appellant op zijn achttiende verjaardag of binnen vijf jaar daarna jonggehandicapte is geworden, ontkennend beantwoord. De voor de Wajong verzekerde periode loopt van 4 september 2011 tot en met 4 september 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep na de tussenuitspraak kennis heeft genomen van het volledige rapport van 6 mei 2017. Dit rapport bevat enkele biografische gegevens van appellant, zijn psychiatrische voorgeschiedenis en informatie over het destijds uitgevoerde psychiatrisch onderzoek en de diagnose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het bestreden besluit te wijzigen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verrichte onderzoek en de door haar getrokken conclusie.
3.1.
Het hoger beroep van appellant is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wegens zijn medische klachten niet in staat is om te werken, omdat hij geen benutbare mogelijkheden heeft en dat dit in de periode in geding niet anders was.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, voor zover aangevochten.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft gewezen op het feit dat in het rapport van de psychiater van 6 mei 2017 staat vermeld dat bij uitgebreid psychiatrisch onderzoek door de reclassering in 2015 geen diagnoses bij appellant zijn gesteld en dat de huisarts op 9 mei 2017 te kennen heeft gegeven dat bij recent onderzoek door een psycholoog geen DSM-IV diagnose werd gesteld. De psychiater heeft in haar samenvattende bespreking dan ook geconcludeerd dat uit de informatie van de huisarts niet blijkt dat er eerder sprake is geweest van een psychiatrische stoornis. Appellant heeft ook in hoger beroep geen informatie ingebracht die aanleiding geeft te veronderstellen dat op de achttiende verjaardag van appellant, op grond van enigerlei ziekte of gebrek, sprake was van beperkingen in zijn arbeidsvermogen. Dit betekent dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op zijn achttiende verjaardag of binnen vijf jaar daarna niet als jonggehandicapte in de zin van artikel 1a:1, eerste en tweede lid, van de Wajong kan worden aangemerkt.
4.2.
De overwegingen in 4.1 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.C. Scholten