ECLI:NL:CRVB:2022:1911
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA en de toekenning van een IVA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen IVA-uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, had verzocht om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid na een verslechtering van zijn gezondheid. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt was, wat door het Uwv werd bevestigd in hun besluit. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de inschatting van de verzekeringsarts ten tijde van de beoordeling op basis van de beschikbare medische informatie correct was. De rechtbank had vastgesteld dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid, en dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat er nog mogelijkheden voor verbetering waren. Appellant voerde aan dat zijn fysieke klachten ten gevolge van een auto-ongeluk niet goed waren beoordeeld, maar de Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in wezen herhalingen waren van eerdere stellingen en dat de rechtbank deze al afdoende had besproken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling op het moment van de beslissing en dat verwachtingen over de behandeling niet achteraf kunnen worden herzien op basis van de uiteindelijke uitkomst.