ECLI:NL:CRVB:2022:1911

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
21/1624 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA en de toekenning van een IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen IVA-uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, had verzocht om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid na een verslechtering van zijn gezondheid. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt was, wat door het Uwv werd bevestigd in hun besluit. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de inschatting van de verzekeringsarts ten tijde van de beoordeling op basis van de beschikbare medische informatie correct was. De rechtbank had vastgesteld dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid, en dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat er nog mogelijkheden voor verbetering waren. Appellant voerde aan dat zijn fysieke klachten ten gevolge van een auto-ongeluk niet goed waren beoordeeld, maar de Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in wezen herhalingen waren van eerdere stellingen en dat de rechtbank deze al afdoende had besproken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling op het moment van de beslissing en dat verwachtingen over de behandeling niet achteraf kunnen worden herzien op basis van de uiteindelijke uitkomst.

Uitspraak

21 1624 WIA

Datum uitspraak: 31 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2021, 20/2913 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P. Le Heux, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft het Uwv aan appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 6 mei 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
Appellant heeft op 17 december 2018 een verzoek gedaan om een herbeoordeling in verband met een verslechtering van zijn gezondheid en het Uwv verzocht om een IVAuitkering. In dat kader heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en dat de medische situatie naar verwachting niet in belangrijke mate zal veranderen. Naar aanleiding van ontvangst van de informatie van de psychiater van Sinaï centrum van 1 augustus 2019 heeft de verzekeringsarts nader gerapporteerd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht vanwege onvermogen tot het persoonlijk en sociaal functioneren door een ernstige stoornis en dat verbetering op grond van de informatie van de psychiater niet is uitgesloten.
1.3.
Bij besluit van 22 oktober 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat de WIA-uitkering van appellant niet wijzigt en dat zijn arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 80 tot 100% is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen IVAuitkering wordt toegekend, omdat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant ten tijde van het bestreden besluit niet duurzaam arbeidsongeschikt is geacht en geen recht heeft op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat nog verbetering van de klachten mogelijk is en daarmee verbetering van de belastbaarheid van appellant. In de informatie van Sinaï centrum van 1 augustus 2019 staat dat appellant een traumaverwerkende therapie
zal worden geboden die ten doel heeft de PTSS-klachten en de depressieve klachten te
verbeteren. De verzekeringsarts heeft naar aanleiding daarvan gerapporteerd dat uit deze informatie volgt dat de aandoening behandeld kan worden, leidend tot afname van de klachten en dus tot verbeteren van het persoonlijk en sociaal functioneren en dat appellant niet als uitbehandeld kan worden geacht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat verbetering niet is uitgesloten op grond van deze informatie en dat inmiddels een behandeling is gestart. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat met de behandeling bij Sinaï centrum de situatie van geen benutbare mogelijkheden kan overgaan in een situatie waarbij mogelijkheden en beperkingen kunnen worden vastgesteld. Er is nog sprake van een op appellant afgestemde behandeling. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Voor zover de verzekeringsarts een onjuist criterium heeft gehanteerd voor duurzame arbeidsongeschiktheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit hersteld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant al volledig arbeidsongeschikt is op grond van psychische klachten en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ingegaan op de fysieke klachten van appellant. De rechtbank heeft in de informatie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en elders in het dossier geen (medische) aanknopingspunten gevonden om te concluderen dat appellant op grond van de fysieke klachten geen benutbare mogelijkheden heeft. Voor zover de behandeling van appellant na korte tijd is geëindigd heeft het Uwv ter zitting toegelicht dat dit aanleiding kan zijn voor een nieuwe IVA-aanvraag.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij recht heeft op een IVA-uitkering. Zijn arbeidsongeschiktheid is ten onrechte niet aangemerkt als duurzaam. Appellant heeft ernstige blijvende fysieke klachten ten gevolge van een auto-ongeluk, dit letsel wordt in bezwaar ten onrechte ontkend. Nu geen fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden is dit onvoldoende gemotiveerd. Omdat deze klachten niet zijn verbeterd is de arbeidsongeschiktheid klaarblijkelijk duurzaam. In het verslag van de verzekeringsarts van 4 juli 2019 worden alleen de psychische klachten benoemd. De prognose van de verzekeringsarts dat de situatie naar verwachting niet in belangrijke mate zal veranderen houdt in dat appellant duurzaam arbeidsongeschikt is. Uit de informatie van de behandelaar van 1 augustus 2019 blijkt dat er meer klachten zijn dan vastgesteld door de verzekeringsarts. Het standpunt van het Uwv dat een redelijke kans op verbetering bestaat is gebaseerd op één zin van een nieuwe behandelaar die therapie wil proberen en kan niet door feiten worden gedragen. In de praktijk heeft geen behandeling plaatsgevonden en sinds 2011 heeft appellant verschillende behandelingen gevolgd zonder verbetering. Verder heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsarts in het rapport van 1 oktober 2019 een verkeerd criterium heeft toegepast.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 22 oktober 2019, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellant op grond van artikel 48 van de Wet WIA recht heeft op een IVA- in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat in beroep naar voren is gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.4.
Daaraan wordt nog toegevoegd dat uit de uitspraak van de Raad van 16 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027) volgt dat de omstandigheid, dat een behandeling van de klachten van appellant – achteraf gezien – geen dan wel minder verbetering heeft gebracht dan op datum in geding was te verwachten, geen grond is om aan te nemen dat de verwachting van de verzekeringsarts, die bestond ten tijde van de in dit geding van belang zijnde datum, voor onjuist moet worden gehouden. Beoordeeld moet immers worden de inschatting die de verzekeringsarts ten tijde van zijn beoordeling heeft gemaakt op grond van de voor die datum voorhanden zijnde medische informatie. Voor het overige wordt volstaan te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M.M. Chevalier