ECLI:NL:CRVB:2022:190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
20/2633 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na bedrijfsongeval

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft een bedrijfsongeval gehad op 12 juli 2016 en heeft sindsdien fysieke klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 10 juli 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant is van mening dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Hij heeft informatie van zijn behandelend orthopedisch chirurg en neuroloog overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt en verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig onderzoek hebben verricht. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 14 februari 2019 de fysieke beperkingen van appellant heeft onderkend en dat er rekening is gehouden met de door de behandelend sector gestelde diagnoses en het revalidatietraject. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv en dat appellant in staat moet worden geacht om de voor hem geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep van appellant slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

20 2633 WIA

Datum uitspraak: 19 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 juni 2020, 19/4019 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Y. Schippers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, deels door middel van videobellen, plaatsgevonden op
8 december 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schippers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als onderhoudsmonteur. Hij is op 12 juli 2016 uitgevallen van zijn werk met fysieke klachten in verband met een bedrijfsongeval. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar appellant wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 februari 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen een mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld van minder dan 35%.
1.2.
Bij besluit van 7 maart 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van
10 juli 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 oktober 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gevonden om in een FML van 12 augustus 2019 beperkingen toe te voegen voor de items duwen of trekken (4.13.1), tillen of dragen (4.14.1) en knielen of hurken (4.22) en het item afwisseling van houding (5.9.1) te voorzien van een toelichting op staan en lopen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van deze FML de functies opnieuw bezien en heeft op basis van de functies administratief medewerker, correspondent (SBC-code 515100), controleur, tester elektrotechnische apparatuur (SBC-code 277060) en schadecorrespondent (SBC-code 516080) een mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld van minder dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat hij zijn standpunt voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft overwogen dat de schatting is gebaseerd op de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML, waarin de belastbaarheid is vastgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan deze FML. Appellant heeft in beroep ook geen nadere medische stukken overgelegd op basis waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant niet juist zou hebben vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanwijzingen kunnen vinden om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is overschat. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 20 januari 2020 voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies passend zijn voor appellant. Het Uwv heeft dan ook terecht en op goede gronden besloten appellant geen uitkering toe te kennen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn lichamelijke beperkingen zijn onderschat en dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen Hij wijst op ernstige persisterende pijnklachten in de rechterheup, neuropathische pijn bij een polyneuropathie en een myotendinogeen pijnsyndroom. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij informatie van de behandelend orthopedisch chirurg en neuroloog overgelegd. Appellant heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige. Appellant is verder van mening dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat voor een verzekerde na afloop van de wachttijd recht op uitkering als hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat na afloop van de wachttijd een recht op uitkering voor de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 10 juli 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.1.
De overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling worden onderschreven. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Uit de inzichtelijke en toereikend gemotiveerde rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat met alle, medisch te objectiveren, klachten rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant. Daarbij is informatie van de huisarts en de behandelend sector meegewogen.
4.3.2.
De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 14 februari 2019 de fysieke beperkingen van appellant na een bedrijfsongeval onderkend, en de door de behandelend sector gestelde diagnose en het uitgebreide multidisciplinair revalidatraject, dat appellant heeft doorlopen tot juli 2018, in zijn oordeelsvorming meegewogen. De verzekeringsarts heeft in een FML van
14 februari 2019 rekening gehouden met de heup-, been-, arm- en schouderklachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, aanwezig bij de hoorzitting, heeft informatie van de behandelend neuroloog meegewogen en aanleiding gevonden om de beperkingen aan te scherpen in een FML van 12 augustus 2019. Toegevoegd zijn lichte beperkingen voor duwen of trekken, tillen of dragen en knielen of hurken. Als extra toelichting is in de FML opgenomen dat appellant niet de hele dag op de been moet zijn tijdens het werk. Lopen, zitten en staan moeten, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, worden afgewisseld. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat uit de stukken van de behandelend orthopedisch chirurg en neuroloog geen nieuwe gegevens of onderzoeksbevindingen naar voren zijn gekomen, die aanleiding geven tot een andersluidend medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderkend dat appellant een ernstig ongeval heeft doorgemaakt en beperkt belastbaar is. Het is voorstelbaar dat appellant zich erover heeft verbaasd dat het van toepassing zijnde arbeidsongeschiktheidspercentage lager is uitgevallen dan vóór het bedrijfsongeval, in het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling uit 2014. In het kader van de nu aan de orde zijnde WIA-beoordeling zijn echter wel degelijk beduidend méér beperkingen aangenomen dan toen. Dat het percentage in 2014 hoger uitviel is terug te voeren op het feit dat toen een hoger maatmaninkomen gold. Gezien de overweging van de verzekeringsarts dat klachten op een later moment kunnen toenemen, maar dat dit niet relevant is voor de beoordeling per einde wachttijd, geeft de Raad ten slotte aan appellant mee dat hij zich bij een verslechtering van zijn klachten als gevolg van dezelfde ziekte-oorzaak binnen vijf jaar na de datum hier in geding, opnieuw tot het Uwv kan wenden.
4.3.3.
Nu er geen aanleiding is om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv, is er geen reden tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
4.4.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat appellant, uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 12 augustus 2019, in staat moet worden geacht om de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.C. Scholten