ECLI:NL:CRVB:2022:190
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na bedrijfsongeval
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft een bedrijfsongeval gehad op 12 juli 2016 en heeft sindsdien fysieke klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 10 juli 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant is van mening dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Hij heeft informatie van zijn behandelend orthopedisch chirurg en neuroloog overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt en verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig onderzoek hebben verricht. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 14 februari 2019 de fysieke beperkingen van appellant heeft onderkend en dat er rekening is gehouden met de door de behandelend sector gestelde diagnoses en het revalidatietraject. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv en dat appellant in staat moet worden geacht om de voor hem geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep van appellant slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.