ECLI:NL:CRVB:2022:1896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
22/59 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 29 april 2013 ziek meldde, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering en later een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 22 november 2020, omdat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was en dat haar klachten niet goed waren meegenomen in de beoordeling van haar belastbaarheid. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en in hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om de belastbaarheid van appellante vast te stellen en dat de geselecteerde functies passend waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

22.59 ZW

Datum uitspraak: 29 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 november 2021, 20/6821 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Matadien, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2022. Voor appellante is mr. Matadien verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 29 april 2013 als gevolg van fysieke klachten ziek gemeld voor haar werkzaamheden van zorgvoorbereider. Het Uwv heeft appellante met ingang van 27 april 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. De LGU-uitkering is geëindigd op 27 februari 2016. Met ingang van deze datum heeft het Uwv appellante in aanmerking gebracht voor een
WGA-loonaanvullingsuitkering. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd gebleven. Appellante is in november 2018 naast haar uitkering werkzaamheden gaan verrichten als zorgvoorbereider/planner en beveiligingsbegeleider. De inkomsten zijn verrekend met haar uitkering.
1.2.
Appellante heeft op 19 maart 2019 aan het Uwv gemeld dat zij op 12 februari 2019 met virusklachten is uitgevallen voor haar werkzaamheden van zorgvoorbereider/planner voor 25 uur per week. Zij is nadien ziek gebleven wegens instabiel astma. Haar dienstverband met deze werkgever (Natuur Zorg) is met ingang van 14 mei 2019 beëindigd. Op 21 mei 2019 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft de voor appellante vanaf 21 mei 2019 geldende beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 mei 2019. Het Uwv heeft appellante met ingang van 14 mei 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3.
Op 18 november 2019 heeft appellante middels een formulier ‘Wijzigingen doorgeven’ aan het Uwv gemeld dat zij met ingang van 6 januari 2020 start met longrevalidatie. Appellante heeft informatie bijgevoegd van haar fysiotherapeut. Op 21 januari 2020 is appellante in het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) op het spreekuur gezien van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een FML van 11 februari 2020. De arts heeft appellante na bestudering van opgevraagde informatie van de huisarts en overleg met een arbeidsdeskundige geschikt geacht voor de gecombineerde maatgevende arbeid van zorgvoorbereider/planner en beveiligingsbegeleider. Bij besluit van 18 maart 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 12 februari 2019 weer arbeidsgeschikt is. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek, weging van informatie van de behandelend sector en het besprokene tijdens een telefonische hoorzitting, argumenten gezien om de voor appellante vastgestelde FML van 11 februari 2020 aan te passen. De beperkingen zijn neergelegd in een FML van 30 september 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante niet geschikt geacht voor haar combineerde maatgevende arbeid van zorgvoorbereider/planner en beveiliger. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd, vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 76,58% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij brief van 19 oktober 2020 heeft het Uwv appellante op de hoogte gesteld van het voornemen het besluit van 18 maart 2020 ter herzien in die zin dat de ZWuitkering van appellante met ingang van 20 november 2020 wordt beëindigd. Appellante heeft haar zienswijze gegeven op het voorgenomen besluit. Het Uwv heeft bij besluit van 9 november 2020 (bestreden besluit) het besluit van 18 maart 2020 herroepen en vastgesteld dat appellante met ingang van 22 november 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om te oordelen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De beroepsgrond van appellante dat de verzekeringsartsen informatie had moeten opvragen bij haar longarts slaagt niet. De rechtbank heeft onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2016:1385) overwogen dat een verzekeringsarts in beginsel op zijn eigen oordeel mag varen en dat raadpleging van de behandelend sector aangewezen is in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden ingezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van deze situaties doet zich hier voor. De primaire arts heeft informatie bij de huisarts opgevraagd en gekregen en deze informatie betrokken bij de medische beoordeling. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellante overgelegde informatie van de longarts en radioloog betrokken bij de herbeoordeling in bezwaar. Ook is appellante voldoende bevraagd en heeft appellante voldoende ruimte gehad om de medische bevindingen van de verzekeringsarts te betwisten. Van schending van het beginsel van equality of arms is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake aangezien appellante veel medische informatie heeft ingebracht die geschikt is om twijfel te zaaien over het standpunt van het Uwv. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 augustus 2021 gemotiveerd toegelicht dat appellante niet voldoet aan één van de uitzonderingscriteria genoemd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en dat van volledige arbeidsongeschiktheid geen sprake is. Ook zijn er geen medische gronden voor verdergaande beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en is er geen medische grond om appellante wegens medicatiegebruik meer beperkt te achten. Appellante heeft dit onderbouwd met medische gegevens. De rechtbank heeft geen reden gezien om een deskundige te raadplegen. De rechtbank is verder niet gebleken dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante overschrijdt. De functies zijn passend en het Uwv heeft terecht bepaald dat appellante met ingang van 22 november 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. De rechtbank heeft tot slot het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is en dat de verzekeringsartsen bij het vaststellen van haar belastbaarheid onvoldoende rekening hebben gehouden met de klachten die zij ondervindt van chronische buikpijnen, astma, verstopte neus (sinusitis), hoofdpijnen, rugklachten en het effect van haar medicijngebruik. De inhoud van de medische informatie van haar behandelaars heeft onvoldoende weerslag gekregen in de psychische en fysieke belastbaarheid in de FML. Er is sprake van chronische problemen met blijvende functiebeperkingen. Verder acht appellante de voor haar geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen medische stukken ingebracht die haar standpunt onderbouwen dat de verzekeringsartsen van het Uwv haar belastbaarheid te beperkt hebben vastgesteld. Nu de verzekeringsartsen zich op basis van eigen onderzoek en de reeds beschikbare informatie van de behandelaars van appellante kennelijk een goed beeld hebben kunnen vormen van de beperkingen van appellante, acht de Raad het niet onjuist dat de verzekeringsartsen geen aanleiding hebben gezien meer informatie op te vragen bij de behandelaars van appellante. Dit betekent dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige bestaan dan ook geen aanknopingspunten.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de in bezwaar geselecteerde en aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen grond om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente, zoals door appellante is verzocht.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.C.G. van Dijk