ECLI:NL:CRVB:2022:1889
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die als tuinbouwmedewerker werkte, had zich op 18 september 2017 ziek gemeld met rug- en knieklachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 16 september 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde haar daarom een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 10 augustus 2022 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T. Erdal, aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar knieklachten en andere medische informatie. Het Uwv, vertegenwoordigd door drs. J.C. van Beek, heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen relevante medische informatie was gemist en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd waren.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.