ECLI:NL:CRVB:2022:1887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
20/4135 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die sinds 2002 ziek was en een WAO-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering per 21 mei 2018. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen door vermoeidheid, veroorzaakt door het gebruik van het medicijn Glivec, niet goed waren ingeschat. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van appellant en dat de medische beoordeling deugdelijk was. De argumenten van appellant werden niet overtuigend geacht, en de Raad concludeerde dat de beëindiging van de WAO-uitkering terecht was.

Uitspraak

20 4135 WAO

Datum uitspraak: 24 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 oktober 2020, 18/6581 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Vries. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerker voor gemiddeld 40 uur per week. Appellant heeft zich op 23 maart 2002 ziekgemeld. Het Uwv heeft appellant met ingang van 24 maart 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant op 27 november 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 januari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 20 maart 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 21 mei 2018 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 maart 2018 en medische informatie van de behandelend oogarts en psychiater overgelegd. Op basis van deze medische stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Verder zijn ter handhaving van een goed dag- en nachtritme volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nachtdiensten en wisseldiensten minder geschikt te achten. De overige door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen zijn gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 6 september 2018 een gewijzigde FML opgesteld. Op basis van deze aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geselecteerde functies en de mate van arbeidsongeschiktheid onverkort gehandhaafd. Bij het bestreden besluit van 24 september 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant bedraagt onveranderd minder dan 15%.
2.1.
De rechtbank heeft verzekeringsarts M.M. Wolff-van der Ven benoemd als onafhankelijk deskundige. In haar rapport van 29 oktober 2019 heeft zij geconcludeerd dat er aanleiding bestaat om op de datum in geding, 21 mei 2018, meer beperkingen aan te nemen dan opgenomen in de FML van 6 september 2018. Zij ziet geen aanleiding voor een verdergaande urenbeperking indien voldoende rekening wordt gehouden met de overige beperkingen van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om in overeenstemming met dit rapport aanvullende beperkingen aan te nemen voor sociaal functioneren en verschillende dynamische bewegingen en statische houdingen. Deze aanvullende beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens een eerder geselecteerde functie laten vervallen en een nieuwe functie geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft het bestreden besluit gehandhaafd. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant bedraagt onveranderd minder dan 15%.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Er is als gevolg van vermoeidheid ten onrechte geen verdergaande urenbeperking aangenomen. Die vermoeidheid wordt verklaard doordat appellant vanwege leukemie het medicijn Glivec gebruikt, hetgeen een remmend effect heeft op de effectiviteit van een schildkliervervangend hormoon dat appellant eveneens gebruikt. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst appellant op medische informatie van een internist van het VUmc. Zowel de verzekeringsartsen van het Uwv als de onafhankelijk deskundige die door de rechtbank is ingeschakeld hebben dit niet onderkend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de WAO, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht met ingang van 21 mei 2018 heeft vastgesteld op minder dan 15% en de WAOuitkering van appellant heeft beëindigd.
4.3.
Er bestaat geen aanleiding om de medische beoordeling voor onjuist te houden. Het Uwv heeft, in reactie op het rapport van de onafhankelijk deskundige van 29 oktober 2019 met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 november 2019, en in reactie op de hoger beroepsgronden met rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 januari 2022 en 6 juli 2022, deugdelijk en navolgbaar gemotiveerd dat in de aangepaste FML van 15 november 2019 voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant ten tijde van de datum in geding. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het standpunt van appellant dat hij op de datum in geding het medicijn Glivec (Imatinib) gebruikte en als gevolg daarvan vermoeidheidklachten had die niet eerder zijn onderkend, mist feitelijke grondslag. In de brief van 12 februari 2018 van internisthematoloog J.J.W.M. Janssen staat dat de behandeling met dit medicijn in juli 2017 werd gestaakt vanwege de langdurige fraaie respons. In de brief van 28 januari 2021 van het OLVG is daarnaast vermeld dat het gebruik van Imatinib tot een uitstekende respons heeft geleid, zodanig dat de behandeling in juli 2017 kon worden gestaakt. De ziekte is daarna tot begin 2020 in remissie gebleven. Daarna is wel een geleidelijke stijging van de ziekteactiviteit opgetreden zodat de behandeling weer hervat moest worden. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat, anders dan blijkt uit deze brieven, de behandeling met Glivec, ten tijde van de datum in geding, 21 mei 2018, weer zou zijn gestart.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn en dat het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berust.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) A.M. Geurtsen