ECLI:NL:CRVB:2022:1877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
21/2754 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van gronden

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 21/2754 AW. De rechtbank had eerder op 17 juni 2021 in de zaak 20/2987 een uitspraak gedaan, waartegen het college in hoger beroep ging. Echter, het ingediende beroepschrift bevatte geen gronden, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep heeft het college in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken te herstellen, maar het college heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken. Ook na een tweede aanmaning, waarbij opnieuw een termijn van vier weken werd gesteld, heeft het college geen gronden ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn die het verzuim kunnen verontschuldigen.

Hierdoor heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De aangevallen uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en het college moet een griffierecht van € 541,- betalen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2022.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 juli 2022
21/2754 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 juni 2021, 20/2987 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (appellant)
[naam] te [woonplaats]

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden.
Bij brief van 24 maart 2022 is het college in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Het college heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 25 april 2022 is aan het college nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is het college erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg zal hebben dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.
Het college heeft ook die termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Nu de aangevallen uitspraak in stand blijft, dient van het college een griffierecht van
€ 541,- te worden geheven.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 541,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) D. van der Boom
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.