In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant, die als dienstplichtig militair in Suriname heeft gediend. Appellant heeft een verzoek ingediend voor een militair invaliditeitspensioen, dat is afgewezen door de staatssecretaris op basis van het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de door appellant gestelde aandoeningen en zijn militaire dienst. Appellant heeft in hoger beroep argumenten aangevoerd die grotendeels een herhaling zijn van eerdere stellingen. De Raad heeft de door appellant overgelegde verklaring van de Korpschef van Politie van Suriname, waarin wordt gesteld dat appellant in 1975 fysiek niet geschikt werd geacht voor de Elementaire Politie Opleiding, niet als voldoende bewijs beschouwd om de eerdere afwijzing te herzien. De Raad heeft geoordeeld dat de verklaring niet wordt ondersteund door medische gegevens en dat er geen bevestiging is voor een oorzakelijk verband met het busongeval dat appellant in 1974 heeft meegemaakt. De rechtbank had eerder de verklaring van oogartsen en getuigen niet toereikend geacht om het verband tussen het ongeval en de oogklachten aannemelijk te maken. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.