ECLI:NL:CRVB:2022:186
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA en beëindiging van de WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt, en dat zijn WIA-uitkering per 19 juni 2019 is beëindigd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de medische situatie van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat er geen sprake is van een ernstige depressie op de datum in geding, ondanks de verklaring van psychiater Kurt. De Raad heeft de argumenten van appellant, die voornamelijk een herhaling zijn van eerdere stellingen, niet gevolgd. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestaat over de medische beoordeling. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant slaagt niet.