ECLI:NL:CRVB:2022:1832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
20/2155 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als tuinbouwmedewerker heeft gewerkt, heeft zich ziek gemeld vanwege rugklachten en later psychische klachten. Het Uwv heeft hem een WGA-uitkering toegekend, maar de appellant is van mening dat zijn beperkingen zijn onderschat. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was en dat er geen rekening was gehouden met zijn psychische beperkingen en andere gezondheidsklachten. Het Uwv heeft na deze tussenuitspraak aanvullende rapporten ingediend, maar de appellant blijft van mening dat zijn klachten niet goed zijn beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat er geen onderbouwing is voor de stelling van de appellant dat hij meer beperkingen heeft dan in de FML is opgenomen. De Raad concludeert dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant per 9 juli 2018 terecht heeft vastgesteld op 46,75%. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het Uwv is veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

20 2155 WIA

Datum uitspraak: 17 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 november 2019, 19/1648 (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2020, 19/1648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Çiçek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Çiçek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst.
Het Uwv heeft op 24 februari 2022 en 28 april 2022 nadere stukken ingediend. Partijen hebben daarop over en weer gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als tuinbouwmedewerker voor 38 uur per week. Op 18 november 2009 heeft appellant zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld vanwege rugklachten. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 16 november 2011 een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Met ingang van 20 november 2013 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering beëindigd en appellant in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Bij een herbeoordeling in september 2016 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Naar aanleiding van een verzoek van 18 januari 2018 van appellant om in aanmerking te worden gebracht voor een IVA-uitkering heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden en heeft appellant op 16 mei 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in zogenoemde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 mei 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 10 juli 2018 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 9 juli 2018 vastgesteld op 46,75% en bepaald dat de hoogte van de WGAloonaanvullingsuitkering per die datum niet wijzigt.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 juli 2018. Bij besluit van 28 januari 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 3 januari 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 24 januari 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. Er is geen onderzoek gedaan naar de psychische beperkingen bij appellant. Verder is de diabetes en hoge bloeddruk van appellant in het rapport van de verzekeringsarts van 18 augustus 2016 vermeld in de lijst met diagnoses, maar in de rapporten in onderhavige procedure is dat niet meer het geval. Tot slot blijkt uit de informatie van de huisarts dat bij appellant reeds in 2019 een allergie voor graspollen is vastgesteld. Deze is niet opgenomen in de FML. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat de geschiktheid van de functie van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) onvoldoende gemotiveerd is, gelet op de allergie van appellant voor graspollen. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld de gebreken te herstellen.
2.2.
Het Uwv heeft van de geboden gelegenheid de gebreken te herstellen gebruik gemaakt. Daartoe heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 januari 2020 ingediend. Uit dit rapport blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie heeft opgevraagd en ontvangen van de psychiater/psychotherapeut en de psycholoog van Denazorg en de psychiater en psycholoog van Tamarozorg. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gezien op een spreekuur op 1 december 2019 alwaar hij appellant psychisch heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat om tot een andere medische beoordeling te komen. Verder heeft het Uwv in een brief van 27 januari 2020 opgemerkt dat in de functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) geen sprake is van blootstelling aan graspollen.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 januari 2020 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. Het medisch onderzoek is met het aanvullende onderzoek zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met het rapport van 22 januari 2020 afdoende gemotiveerd waarom er, rekening houdend met de opgevraagde medische informatie, geen aanleiding bestaat om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Appellant heeft niet (nader) onderbouwd waarom hij van mening is dat het geconstateerde gebrek niet hersteld is. Evenmin is door appellant nieuwe medische informatie overgelegd, waaruit blijkt dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zouden zijn. Ten aanzien van de beroepsgronden die zien op de overige lichamelijke beperkingen van appellant heeft de rechtbank geoordeeld dat onvoldoende aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De lichamelijke klachten die blijken uit de door appellant in beroep overgelegde stukken waren bij de verzekeringsartsen al bekend. Onvoldoende is onderbouwd dat met die klachten onvoldoende rekening is gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant per 9 juli 2018 terecht vastgesteld op 46,75%.
3.1.
In hoger beroep tegen de tussenuitspraak en uitspraak heeft appellant aangevoerd dat het Uwv de beperkingen heeft onderschat. De psychische klachten ten opzichte van het medisch onderzoek in augustus 2016 zijn ongewijzigd. Ten onrechte is in de FML van 16 mei 2018 slechts rekening gehouden met preventieve mentale beperkingen in verband met het verleden van appellant. In de brief van 28 september 2019 van de psychiater/psychotherapeut en psycholoog van Denazorg is duidelijk beschreven dat de klachten van appellant niet gereduceerd zijn en dat wegens de overname op 3 september 2019 een intake met appellant heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 januari 2020 ten onrechte overwogen dat de informatie van de psychiater en psycholoog van Tamarozorg geen uitsluitsel geeft omtrent feitelijke behandelingen. Door de psychiater en psycholoog van Tamarozorg is in die brief van 9 januari 2020 duidelijk aangegeven welke feitelijke behandeling appellant ondergaat. Indien deze informatie onduidelijk was voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep had het op zijn weg gelegen om nadere toelichting te vragen bij Tamarozorg. Appellant is nog steeds onder behandeling bij Denazorg vanwege psychische klachten en heeft in hoger beroep een verklaring van 26 juni 2020 van zijn behandelaar overgelegd. Appellant heeft verder herhaald dat hij diverse lichamelijke klachten heeft als gevolg van een rughernia, hoog cholesterolgehalte, verhoogde bloeddruk, slijmbeursontsteking (bursitis) van de rechterschouder en diabetes mellitus, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt is. Voor zijn lichamelijke klachten staat hij onder behandeling bij zijn huisarts, een fysiotherapeut en een podotherapeut. De verzekeringsartsen hebben niet dan wel onvoldoende rekening gehouden met deze klachten, waardoor zij ten onrechte geen beperkingen hebben aangenomen.
3.2.
Naar aanleiding van vragen ter zitting van de Raad heeft het Uwv rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 januari 2022 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 februari 2022 ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat er een aanvullende beperking moet worden aangenomen vanwege de vastgestelde allergie voor huisstofmijt, graspollen, chocolade, komkommers en schimmels. De overige beperkingen zijn gehandhaafd. De belastbaarheid van appellant op lichamelijk en psychisch vlak tussen 9 juli 2018 en 1 augustus 2020 is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep namelijk niet relevant gewijzigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 24 januari 2022 een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft opgemerkt dat de per 9 juli 2018 geselecteerde functies ook met deze gewijzigde FML geschikt zijn voor appellant. De mate van arbeidsongeschiktheid is onveranderd vastgesteld op 46,75%. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
In reactie op de rapporten van het Uwv heeft appellant naar voren gebracht dat hij van 15 januari 2022 tot 20 januari 2022 opgenomen is geweest in het ziekenhuis vanwege een hartinfarct. Er waren ernstige vernauwingen in de aders zodat appellant een openhartoperatie heeft moeten ondergaan. Appellant heeft ter onderbouwing een ontslagbrief, medicatieoverzicht, diagnoses en verpleegkundige rapportages overgelegd.
3.4.
Het Uwv heeft deze medische informatie voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het rapport van 28 april 2022 heeft deze verzekeringsarts bezwaar en beroep de vastgestelde beperkingen gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan de orde is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 9 juli 2018 juist heeft vastgesteld. Daarbij spitst het geschil zich met name toe op de beoordeling van de klachten die appellant ondervindt als gevolg van een depressieve stoornis, lichamelijk klachten aan rug en rechterschouder en cardiale klachten.
4.2.
Op grond van de beschikbare medische gegevens is er geen onderbouwing voor het standpunt van appellant dat hij meer, dan wel verdergaande beperkingen heeft dan de beperkingen die in de FML van 24 januari 2022 zijn opgenomen en is geen twijfel ontstaan over de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 21 januari 2022 en 28 april 2022 kenbaar en inzichtelijk geconcludeerd dat het dossier geen medische informatie bevat waaruit blijkt dat de lichamelijke klachten van appellant sinds 9 juli 2018 zijn gewijzigd. Appellant is weliswaar gezien door een orthopedisch chirurg, maar dat leidde niet tot een gewijzigde behandeling. Verder wordt de diagnose PTSS die door Tamaro gehanteerd werd niet genoemd in de brief van 28 september 2019 van Denazorg en zijn er onvoldoende symptomen om van PTSS uit te gaan. De klachten die appellant zelf rapporteert passen eerder bij een stemmingsstoornis. Deze stoornis is onvoldoende ernstig, zodat geen beperkingen op de eerste items in de rubriek persoonlijk functioneren aangewezen zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tot slot terecht opgemerkt dat de periode tussen augustus 2020 en eind 2021 te ruim is om aan te nemen dat appellant ook al in augustus 2020 beperkingen had op cardiaal gebied. De voorgeschiedenis op cardiaal gebied is blanco, zoals ook blijkt uit de door appellant overgelegde medische informatie.
4.3.
Wat betreft de medische geschiktheid voor appellant van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, wordt, uitgaande van de juistheid van de in hoger beroep aangepaste FML van 24 januari 2022, geen aanleiding gezien om die geschiktheid in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 februari 2022 daarvoor een afdoende motivering gegeven. Appellant is beperkt voor graspollen. In de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van inpakker (SBCcode 111190) en lader, losser (SBC-code 111220) is geen sprake van blootstelling aan graspollen. Ook de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) is geschikt voor appellant. In die functie komt appellant in aanraking met uitsluitend stuifmeelpollen. Appellant heeft echter geen aangetoonde stuifmeelallergie.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het Uwv bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering per 10 juli 2018 niet wijzigt. Omdat eerst in hoger beroep een afdoende medische en arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit, is de conclusie dat dit besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, zodat dit besluit in zoverre in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Omdat aannemelijk is dat geen sprake is van benadeling door de aanvulling van de motivering, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op twee punten, zijnde € 1.518,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een
bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M.M. Chevalier