Uitspraak
5 februari 2021, 19/6044 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek om een WIA-uitkering werd afgewezen. Appellant, die zich in 2012 ziek meldde vanwege lichamelijke klachten, had eerder al een WIA-uitkering aangevraagd die was geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. In 2019 meldde appellant zich opnieuw bij het Uwv met toegenomen klachten, maar het Uwv weigerde opnieuw een WIA-uitkering, omdat er volgens hen geen toegenomen beperkingen waren binnen vijf jaar na de eerdere beoordeling. De rechtbank bevestigde deze beslissing van het Uwv, waarbij werd gesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was die de stelling van appellant kon onderbouwen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.