ECLI:NL:CRVB:2022:1823

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
21/4530 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en weigering van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 28 september 2020 en de weigering van ziekengeld per 3 november 2020. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en fysieke klachten, was eerder in aanmerking gebracht voor ziekengeld. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische grondslag had voor de beëindiging van de uitkering, aangezien appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De arbeidsdeskundige had afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies geen groot beroep deden op de beheersing van de Nederlandse taal, wat relevant was gezien appellants opleidingsniveau.

De rechtbank Amsterdam had eerder de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschreef deze overwegingen. Appellant had in hoger beroep herhaald dat zijn depressieve klachten en slaapproblemen niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom er geen urenbeperking moest worden aangenomen. De Raad bevestigde dat appellant voldeed aan de eisen van opleidingsniveau 2, ondanks zijn beweringen over zijn opleidingsachtergrond.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

21.4530 ZW, 21/4531 ZW

Datum uitspraak: 15 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2021, 21/1371 en 21/1372 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.A. Adjiembaks, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. de Miranda, kantoorgenoot van mr. Adjiembaks, en [naam tolk], tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als grondwerker voor 41,07 uur per week. Op 30 januari 2019 heeft appellant zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld met psychische en fysieke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Een arts van het Uwv heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juli 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 83,99% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 27 augustus 2020 (primair besluit 1) de ZWuitkering van appellant met ingang van 28 september 2020 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Appellant heeft zich op 3 november 2020 opnieuw ziek gemeld met toegenomen psychische en fysieke klachten. In verband hiermee heeft hij op 27 november 2020 telefonisch met een verzekeringsarts gesproken. Deze arts heeft appellant per 26 oktober 2016 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, bijvoorbeeld voor de functie van monteur printplaten (SBC-code 267051). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 30 november 2020 (primair besluit 2) vastgesteld dat appellant per 3 november 2020 geen recht heeft op ziekengeld.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. In het rapport van 19 januari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat er geen onderscheid is in de beperkingen op 28 september 2020 en 3 november 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen aangenomen en deze vastgelegd in een FML van 19 januari 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aangescherpte FML het CBBS opnieuw geraadpleegd en nieuwe functies geselecteerd. Tevens is het maatmaninkomen aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 21 januari 2021 vastgesteld dat appellant nog 66,53% van het maatmaninkomen kan verdienen. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het primair besluit 1 bij besluit van 22 januari 2021 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Het bezwaar van appellant tegen het primair besluit 2 heeft het Uwv bij besluit van eveneens 22 januari 2021 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de bestreden besluiten een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd op welke wijze zij de beperkingen van appellant per 28 september 2020 en 3 november 2020 hebben vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de in bezwaar overgelegde medische informatie vastgesteld dat appellant meer beperkt is dan primair werd aangenomen. Uit de brief van de behandelend psychiater van 8 januari 2021 blijkt namelijk dat de psychische klachten ernstiger zijn dan de spanningsklachten waar primair van uit is gegaan. Er is sprake van een depressie. Om die reden heeft deze verzekeringsarts in aanvulling op de FML van 27 juli 2020 beperkingen toegevoegd in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat ten onrechte geen urenbeperking aangenomen is. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 maart 2021 nader gemotiveerd dat conform de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid een urenbeperking niet automatisch aan de orde is wanneer er sprake is van slaapproblemen en vermoeidheidsklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht daarbij van belang dat niet gebleken is dat er een noodzaak tot recuperatie is. De rechtbank is verder van oordeel dat niet gebleken is dat de fysieke klachten van appellant moeten leiden tot verdergaande beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 januari 2021 en aanvullend in het rapport van 25 maart 2021 inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat hier geen aanleiding toe is. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom appellant met zijn opleiding en werkervaring voldoet aan de eisen van opleidingsniveau 2. Dat appellant zijn opleidingen heeft behaald door te spieken is niet aannemelijk geworden. Aangezien de medische beperkingen op beide data in geding hetzelfde zijn, is terecht geconcludeerd dat appellant ook op 3 november 2020 arbeidsgeschikt is.
3.1
In hoger beroep heeft appellant in essentie gelijke gronden ingediend. Samengevat stelt hij zich op het standpunt dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende is gemotiveerd waarom de depressie, al dan niet in combinatie met de slaapproblemen, op grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid niet zou kunnen leiden tot een urenbeperking. Volgens appellant is recuperatie wel nodig. Appellant heeft herhaald dat hij het basisonderwijs in Turkije niet heeft afgerond en dat zijn opleidingsniveau derhalve op l gesteld dient te worden. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat hij altijd fysieke arbeid heeft verricht waarbij lezen en schrijven nauwelijks een rol speelden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht het ziekengeld van appellant met ingang van 28 september 2020 heeft beëindigd en of op goede gronden per 3 november 2020 een ZWuitkering is geweigerd. Tussen partijen is niet in geschil – en ook de Raad gaat daarvan uit – dat de medische situatie van appellant op beide data (nagenoeg) hetzelfde is.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Ten aanzien van de door appellant geclaimde urenbeperking wordt opgemerkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van een matige depressieve stoornis en in- en doorslaapproblemen. Voorts is op basis van de gegevens uit het dossier vastgesteld dat appellant overdag niet slaapt en dat rekening houdend met de aangenomen beperkingen geen aanleiding bestaat voor een additionele recuperatiebehoefte. Het Uwv heeft hiermee afdoende gemotiveerd waarom geen sprake is van een situatie waarin op grond van de standaard Verminderde arbeidsduur een urenbeperking moet worden aangenomen. Hetgeen door appellant is opgemerkt doet aan die vaststelling niet af. Dat appellant naar het koffiehuis en zijn moestuin naast zijn woning gaat om daar even tot zichzelf te komen, geeft geen aanleiding om het door het Uwv verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek met betrekking tot de duurbelastbaarheid van appellant voor onjuist te houden.
4.5.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat opleidingsniveau 2 past bij appellant, gelet op de door hem gevolgde opleidingen. In de Basisinformatie CBBS is de volgende definitie gegeven voor opleidingsniveau 2: ‘Moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eind basisschool niveau. Bijvoorbeeld het lezen van een eenvoudige gebruiksaanwijzing of instructies; delen en vermenigvuldigen.’ Als indicatie voor gevolgde opleidingen wordt genoemd: getuigschrift basisschool en eventueel meerdere jaren (klassen) vervolgonderwijs zonder diploma (VMBO-niveau). Appellant ontkent dat hij de basisschool heeft voltooid en enige jaren voortgezet onderwijs in Turkije heeft gevolgd, zoals in 2015 door een arbeidsdeskundige uit een rapport van ArboNed is overgenomen. Vaststaat dat appellant bij zijn vorige werkgever de volgende certificaten heeft behaald: BHV, ELH & AED, Hygiënisch werken met water, Asbestcement, Veilig werk en op wegen basiskennis, VCA1 en veiligheid langs het spoor. Met de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen wordt geoordeeld dat appellant aan de eisen van opleidingsniveau 2 voldoet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 juli 2022 afdoende gemotiveerd dat uit de functiebeschrijvingen van de geselecteerde functies naar voren komt dat geen groot beroep wordt gedaan op de beheersing van de Nederlandse taal. Het betreffen eenvoudige en routinematige functies, waarbij de instructies ook mondeling gegeven kunnen worden aan de hand van voorbeeldmodellen, tekeningen en componenten, dan wel waarbij de werkzaamheden geleerd worden door voordoen en nadoen.
4.6.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.C.G. van Dijk