ECLI:NL:CRVB:2022:1820
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in zorgaanvraag onder de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N. Roos, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg door het CIZ was afgewezen. Verzoeker, geboren in 2006, heeft een matig verstandelijke handicap, ADHD en een reactieve hechtenisstoornis. De aanvraag voor zorg werd afgewezen omdat het CIZ van mening was dat de behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid niet blijvend was, ondanks dat verzoeker in staat is om te leren en zich verder te ontwikkelen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het CIZ zich op zorgvuldige wijze had gebaseerd op medische adviezen.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische adviezen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de adviezen van het CIZ niet onjuist waren. De voorzieningenrechter benadrukte dat, gezien de leeftijd van verzoeker, het niet uitgesloten is dat hij zich verder kan ontwikkelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om een deskundige in te schakelen en dat de aangevallen uitspraak naar verwachting in de bodemprocedure in stand zal blijven. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak werd gedaan op 3 augustus 2022 door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.