ECLI:NL:CRVB:2022:182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
19/2784 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WIA-uitkering

In deze zaak is in geschil of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, in de zin van de Wet WIA, terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% met ingang van 22 februari 2018 en of de WIA-uitkering van appellant terecht is beëindigd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die twijfels oproept over de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank de gronden van appellant uitgebreid heeft besproken en overtuigend heeft gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De klachten en beperkingen van appellant zijn niet onderschat en het Uwv heeft terecht geen aanleiding gezien voor een urenbeperking, omdat hiervoor geen medische onderbouwing is. De onderzoeksrapportage van de HKS-groep is niet relevant voor de datum in geding. De Raad oordeelt dat het Uwv de geschiktheid van de functies correct heeft beoordeeld en dat er geen reden is om de aangevallen uitspraak te vernietigen. De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2019, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard, wordt bevestigd.

Uitspraak

19 2784 WIA

Datum uitspraak: 20 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
24 mei 2019, 18/2372 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.A.J. Soffers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Soffers. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chef-kok voor 37,77 uur per week. Op 3 december 2007 heeft hij zich vanuit een werkloosheidssituatie ziekgemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 30 november 2009 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Na beëindiging van de WIA-uitkering in 2016 is appellant met ingang van 27 juni 2016 volledig arbeidsongeschikt geacht en is aan hem opnieuw een WIA-uitkering toegekend.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant op 2 november 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 november 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 23,97%. Het Uwv heeft bij besluit van 21 december 2017 bepaald dat appellant met ingang van 22 februari 2018 geen recht meer heeft op een
WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 augustus 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van 14 augustus 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep – met een in verband met de gehoorproblemen van appellant aangepaste FML van 4 augustus 2018 – en een rapport van 23 augustus 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Het Uwv is ermee bekend dat appellant fysieke en psychische klachten heeft en hiervoor zijn beperkingen aangenomen. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat het Uwv de (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat, ook niet op grond van wat appellant heeft aangevoerd. Verder heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de door appellante ingebrachte (medische) informatie geen aanleiding geeft om terug te komen van zijn conclusies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat ten onrechte te grote waarde is toegekend aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft veel meer beperkingen dan in het rapport is vermeld. Het Uwv had nader onderzoek moeten doen naar de beperkingen van appellant dan wel een deskundige moeten inschakelen. Appellant wijst erop dat hij vanwege artrose en een carpaal tunnelsyndroom een slechte fijne motoriek heeft, dat hij een klapvoet, rugklachten, linkerbeenklachten, gehoorklachten, evenwichtsklachten en oogklachten heeft, dat hij depressief is en dat hij de hele dag pijn heeft en in bed ligt. Hij is daardoor niet in staat 40 uur per week te werken. Ook is hij niet in staat de functies te verrichten. De geselecteerde functies passen niet bij zijn beperkingen. Appellant heeft een onderzoeksrapportage van psychologen van de HKS-groep van 8 april 2020 ingebracht. Verder heeft appellant gewezen op het besluit van het Uwv van 15 september 2020 met de onderliggende rapporten, waarbij aan appellant met ingang van 15 maart 2020 weer een
WIA-uitkering is toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 juli 2020 en 3 december 2020, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 22 februari 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA-uitkering van appellant heeft beëindigd.
4.3.
De gronden van het hoger beroep zijn een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De Raad verwijst naar de overwegingen van de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank de gronden uitgebreid heeft besproken en overtuigend heeft gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht, die doet twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. Voor het aannemen van meer beperkingen op de datum in geding, zoals een urenbeperking, heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien, omdat daarvoor geen medische onderbouwing is. Er heeft een zorgvuldig medisch onderzoek plaatsgevonden en er bestaat geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv de klachten en beperkingen van appellant heeft onderschat. Er bestond daarom ook geen reden voor het Uwv om een nader onderzoek naar de belastbaarheid van appellant te verrichten.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat de onderzoeksrapportage van de HKS niet ziet op de datum in geding. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat appellant zich per 15 maart 2020 heeft gemeld met toegenomen klachten en dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek van 14 juli 2020 aanleiding heeft gegeven tot een aangescherpte belastbaarheid per 15 maart 2020. Deze wijziging heeft te maken met ontwikkelingen die ruim na de datum in geding hebben plaatsgevonden.
4.5.
Appellant heeft gesteld dat de geselecteerde functies niet passen bij zijn beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 augustus 2018 de geschiktheid van de geselecteerde functies zeer uitgebreid, deugdelijk gemotiveerd en inzichtelijk besproken. Er is geen aanleiding om het Uwv niet te volgen in deze uitleg over de geschiktheid van de functies.
4.6.
Uit 4.3, 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2022.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S.C. Scholten