ECLI:NL:CRVB:2022:1803

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
21/3755 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 15 augustus 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van het Uwv over de WGA-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 2011 ziek was, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv beëindigde deze per 1 mei 2020 na een herbeoordeling. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het medisch onderzoek onvolledig was en dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten en de gevolgen van het Carpale Tunnel Syndroom (CTS). De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waren. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht op minder dan 35% was vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

21.3755 WIA

Datum uitspraak: 15 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 september 2021, 20/3135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Stichting [naam stichting] , te [vestigingsplaats] (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister. Werkgeefster is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als patiëntenvoorlichter bij werkgeefster voor 23,91 uur per week. Op 21 februari 2011 heeft zij zich ziek gemeld met fysieke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 18 februari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling op verzoek van werkgeefster heeft appellante op 2 mei 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 mei 2019. Een arbeidsdeskundige heeft geen passende functies kunnen selecteren, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is vastgesteld op 80 tot 100%. Het Uwv heeft bij besluit van 6 mei 2019 de WGA-uitkering van appellante ongewijzigd voortgezet, omdat zij nog steeds 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd geacht. Werkgeefster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante op 12 september 2019 onderzocht. Op basis van zijn bevindingen en de in bezwaar opgevraagde medische informatie is geconcludeerd dat de beperkingen niet op juiste wijze zijn weergegeven in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 20 november 2019 een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de gewijzigde FML wel passende functies kunnen selecteren en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 24,64%.
1.4.
Bij besluit van 20 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na een voornemen daartoe te hebben bekend gemaakt aan appellante, het bezwaar van werkgeefster gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op minder dan 35%. Het Uwv heeft de WGA-uitkering van appellante met ingang van 1 mei 2020 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepsgrond van appellante dat het medisch onderzoek dat tot de vaststelling van deze mate van arbeidsongeschiktheid heeft geleid, onvolkomen en onvolledig is, niet slaagt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante zelf onderzocht tijdens het spreekuur en de gezondheidsklachten die appellante naar voren heeft gebracht inhoudelijk heeft beoordeeld. Verder heeft hij, om tot die beoordeling te komen, dossierstudie verricht en informatie van de huisarts van appellante en de behandelend neuroloog en psycholoog betrokken. Naar aanleiding van de zienswijze van appellante op het voornemen van het Uwv om de WGAuitkering te beëindigen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 16 maart 2020 een aanvullend medisch rapport uitgebracht. Blijkens de inhoud van dat rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook de door appellante overgelegde, meer actuele medische gegevens van haar huisarts over de periode januari 2018 tot en met februari 2020 bestudeerd en beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een inzichtelijke wijze uitgelegd dat zijn eigen bevindingen en de overige medische gegevens de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen in de FML niet voldoende kunnen onderbouwen. Blijkens zijn rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling meegewogen dat appellante in juni 2020 in aanmerking kwam voor een operatie vanwege haar klachten die voortkomen uit het Carpale Tunnel Syndroom (CTS). Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in voldoende mate en inzichtelijk gewogen dat de psychische klachten van appellante, onder meer gezien de behandelingen die appellante hiervoor heeft gekregen, geen zodanig psychiatrisch beeld opleveren dat moet worden uitgegaan van verdergaande medische beperkingen op dit punt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar in beroep ingenomen standpunt herhaald dat het Uwv bij het vaststellen van haar belastbaarheid onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische klachten die in stand worden gehouden door de zorg voor haar kinderen en de beëindiging van haar WIA-uitkering. Daarbij heeft appellante verwezen naar de in beroep ingebrachte medische informatie van haar behandelend psycholoog. Appellante heeft ook aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen voor de handen en met name rechts als gevolg van ernstige CTS niet deugdelijk vertaald in de FML, althans heeft niet deugdelijk onderbouwd waarom hij is afgeweken van de FML van primaire verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts heeft in tegenstelling tot de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen vastgesteld op de beoordelingspunten 4.3.7, 4.3.8, 4.6, 4.7, en op 4.15 van de FML, alle betrekking hebbend op de armen en handen. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de door haar in beroep ingebrachte medische informatie. Daarbij heeft appellante met name gewezen op het patiëntenjournaal van haar huisarts waarin de huisarts op 23 maart 2020 opmerkingen heeft gemaakt over de belastbaarheid van appellante en heeft vastgelegd dat ook de neuroloog CTS aan beide handen heeft geconstateerd. Gelet op haar klachten en beperkingen van de handen is zij niet in staat de geselecteerde functies te vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 mei 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden geheel onderschreven.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de klachten en beperkingen van appellante kunnen worden gevolgd. De in hoger beroep aangevoerde gronden van appellante ten aanzien van de psychische klachten betreffen een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak. De in beroep overgelegde medische informatie van de psycholoog die appellante sinds 18 augustus 2020 behandelt, hebben betrekking op een periode na de datum in geding. De gronden van appellante ten aanzien van de CTS-klachten bieden geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 november 2019 de informatie van de behandelende neuroloog betrokken in de beoordeling en onderbouwd gemotiveerd waarom hij op bepaalde beoordelingspunten is afgeweken van de FML van 2 mei 2019. Gelet op de bevindingen van de neuroloog bij functioneel onderzoek, welke overeen kwamen met de eigen bevindingen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de aangegeven beperkingen in de FML aangepast. Op basis hiervan is een beperking opgenomen ten aanzien van hand- en vingergebruik onder beoordelingspunt 4.3.6 van de FML: knijp/grijpkracht is beperkt. Er is geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd standpunt niet te volgen. Dat de verzekeringsarts, zoals appellante eerst ter zitting van de Raad heeft aangevoerd, geen onderzoek naar de CTS-klachten heeft verricht, blijkt niet uit het medisch rapport, waarin dit onderzoek is vastgelegd. Daarbij is van het onderzoek door de neuroloog in de brief van 15 mei 2019 verslag gedaan.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.C.G. van Dijk