ECLI:NL:CRVB:2022:1800

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
18/5778 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en recht op WGA-vervolguitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die zich sinds 2008 met psychische klachten ziek had gemeld, had eerder een WGA-vervolguitkering ontvangen. Het Uwv had deze uitkering per 2 mei 2017 beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat door de verzekeringsartsen van het Uwv.

De Raad heeft een deskundige ingeschakeld, psychiater dr. H.N. Sno, die concludeerde dat appellant meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was vastgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had een urenbeperking van 6 uur per dag als mogelijke aanpassing van de FML voorgesteld. De Raad oordeelde dat het Uwv niet aannemelijk kon maken dat het besluit van 1 maart 2017 alsnog van een draagkrachtige motivering kon worden voorzien. Daarom heeft de Raad zelf in de zaak voorzien en bepaald dat appellant recht heeft op een WGA-vervolguitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.

De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond had verklaard, werd vernietigd voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand waren gelaten. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn advocaat had ingeschakeld voor het hoger beroep.

Uitspraak

18.5778 WIA

Datum uitspraak: 10 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2018, 17/4646 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft een deskundige benoemd teneinde van verslag en advies te dienen. Psychiater dr. H.N. Sno, heeft op 25 juni 2021 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze op het rapport gegeven.
Desgevraagd heeft psychiater Sno op 4 oktober 2021 gereageerd.
Partijen hebben een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 7 april 2022. Namens appellant is mr. Walker verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als field engineer voor 38,85 uur per week. Op 1 januari 2008 heeft hij zich met psychische klachten ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 29 december 2009 een WGAvervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 41,20%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 februari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 1 maart 2017 de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 2 mei 2017 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 7 juli 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 10 juli 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. In zijn rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat in de FML bij het aspect 5.8 (statische nekbelasting) een zogenoemde beperkende toelichting is gegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit hersteld met een FML van 7 juli 2017 . De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aangepaste FML vastgesteld dat de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd is gebleven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepsgronden van appellant tegen het bestreden besluit niet slagen. Omdat het bestreden besluit aanvankelijk niet was voorzien van een toereikende motivering heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit, met bepalingen over de proceskosten en het griffierecht, gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het besluit alsnog voorzien van een toereikende motivering en daarom heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar informatie van MSc. N. Heersma, psycholoog NIP van 1 december 2017 onder meer aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv zijn klachten hebben onderschat. Heersma heeft vermeld dat appellant moeite heeft om informatie te verwerken en te onthouden. Appellant is van mening dat zijn beperkingen in de rubrieken 1 en 2 worden van de FML worden onderschat. Appellant kan zich verder niet verenigen met het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen enkele urenbeperking aanneemt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
De Raad heeft aanleiding gezien om zich te laten adviseren en heeft de onder procesverloop genoemde deskundige ingeschakeld.
3.4.
Psychiater Sno heeft in het rapport van 25 juni 2021 geconcludeerd dat bij appellant op 2 mei 2017 sprake was van PTSS, een somatische-symptoomstoornis, met voornamelijk pijn (voorheen pijnstoornis), persisterend, matig, een depressieve stoornis, recidiverend, licht en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met kenmerken van cluster B. Volgens Sno behoeft de FML van 7 juli 2017 op enkele onderdelen betreffende het persoonlijk en sociaal functioneren aanpassing. Daarbij heeft hij opgemerkt dat hij de FML als psychiater anders gebruikt dan de verzekeringsarts. Tevens heeft Sno in zijn rapport vermeld dat hij een urenbeperking noodzakelijk acht.
3.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met een rapport van 19 augustus 2021 op het rapport van de deskundige gereageerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de deskundige ten aanzien van de punten 1.1 en 1.2 van de FML heeft aangegeven dat er volgens de criteria van het CBSS-systeem geen beperkingen vastgesteld moeten worden. Verder is het zo dat de punten 1.4 en 1.5 alleen gescoord moeten
worden als er sprake is van ernstige beperkingen als gevolg van ernstige problematiek, zodanig dat betrokkene niet meer goed in staat is tot zelfredzaamheid in het dagelijkse leven. Hoewel er sprake is van psychische problematiek is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van een ernstig psychiatrisch beeld dat leidt tot niet zelfredzaam zijn. Er zijn beperkingen maar die zijn niet zeer ernstig. Dit blijkt niet uit het rapport, niet uit de diagnose en niet uit de GAF-score, noch uit de mate van behandeling. Wel is er aanleiding om te zorgen dat appellant gestructureerd werk heeft zonder al te veel tempodruk, dit is reeds aangegeven bij punt 1.9.5 en 1.9.7. De door de deskundige voorgestelde beperking ten aanzien van punt 2.7 kan worden overgenomen als de deskundige dit punt echt beperkt acht. Indien de deskundige bij zijn oordeel over de duurbelastbaarheid blijft dan wordt het item duurbelastbaarheid aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorgesteld om in dat geval uit te gaan van een urenbeperking van 6 uur per dag vanwege het ontbreken van duidelijke recuperatiemomenten.
3.6.
De deskundige heeft op 4 oktober 2021 in reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bericht dat de FML een voor en door verzekeringsgeneeskundigen ontwikkeld instrument is en dat het uiteindelijk aan een verzekeringsarts is om een definitieve uitspraak over de belastbaarheid te doen.
3.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met een rapport van 19 oktober 2021 op het rapport van de deskundige gereageerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant vanaf 2 mei 2017 niet langer recht heeft op een WIA-uitkering.
4.2.
De Raad leest de rapporten van de deskundige aldus dat deze zijn opvatting heeft gehandhaafd dat appellant meer beperkt is dan is neergelegd in de FML van 7 juli 2017 en dat ofwel in de rubrieken 1 en 2 een aanpassing moet plaatsvinden of dat sprake zou moeten zijn van een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op het rapport van de deskundige een urenbeperking van 6 uur per dag als mogelijke aanpassing van de FML vermeld. De Raad gaat ervan uit dat daarover dan ook geen verschil van inzicht meer bestaat tussen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de deskundige. Het standpunt van appellant dat hij naast een urenbeperking meer beperkt is in rubriek 1 en 2 van de FML volgt niet uit de conclusies van de deskundige.
4.3.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv met een arbeidskundig rapport inzichtelijk gemaakt welke functies nog voor appellant geschikt zijn uitgaande van de FML van 7 juli 2017 én een arbeidsbeperking van maximaal 6 uur per dag. Zoals door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 2 mei 2022 is aangegeven, zou indien een urenbeperking wordt aangenomen het verlies aan verdiencapaciteit uitkomen op 69,43%. Hierdoor zou dan recht zijn op een WGA-vervolguitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.
4.4.
Appellant heeft desgevraagd meegedeeld dat hij zich hiermee kan verenigen.
4.5.
Het hoger beroep slaagt. Het bestreden besluit is door de rechtbank terecht vernietigd maar de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Niet aannemelijk is, gezien de uitvoerige uitwisseling van standpunten, dat het Uwv het besluit alsnog van een draagkrachtige motivering kan voorzien. Om te komen tot een definitieve beslechting van het geschil, wordt aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien en het besluit van 1 maart 2017 te herroepen en te bepalen dat appellant vanaf 2 mei 2017 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € ‭1.897,5‬0 wegens verleende beroepsmatige rechtsbijstand (2,5 punten).‬‬‬‬‬‬

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten;
- herroept het primaire besluit van 1 maart 2017 en bepaalt dat appellant met ingang van
2 mei 2017 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 11 juli 2017;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ ‭1.897,5‬0;‬‬‬‬‬‬
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 126,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) E.X.R. Yi