Uitspraak
20 596 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Dit besluit volgde op een eerdere uitspraak van de Raad van 22 januari 2019, waarin het college was opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen over de terugvordering van bijstandsuitkeringen. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.P. Vandervoodt, had beroep ingesteld tegen het nieuwe besluit dat op 23 april 2019 was genomen. In dit nieuwe besluit werd de terugvordering over de periode van 1 juni 2015 tot en met 31 augustus 2015 vastgesteld op € 3.386,82.
Tijdens de procedure heeft de Raad appellante verzocht om verduidelijking van haar beroepsgronden, met name over de onduidelijkheid van de berekening van de terugvordering en de verrekening van proceskosten. Appellante heeft in haar reactie op de regiebrief aangegeven akkoord te gaan met het terugvorderingsbedrag, maar heeft de grond dat de proceskosten niet mogen worden verrekend niet langer gehandhaafd. Dit leidde de Raad tot de conclusie dat het beroep ongegrond verklaard kon worden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.