ECLI:NL:CRVB:2022:1788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
20/4243 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor woninginrichting na echtscheiding en verkoop echtelijke woning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichting door appellante, die na haar echtscheiding in 2016 in de echtelijke woning bleef wonen. Appellante ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en had na de verkoop van de echtelijke woning in maart 2019 een huurwoning betrokken. Op 21 mei 2019 vroeg zij bijzondere bijstand aan voor de kosten van woninginrichting, maar het college van burgemeester en wethouders van Enschede wees deze aanvraag af, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de kosten van woninginrichting niet konden worden afgewenteld op de bijstand, omdat de verhuizing voorzienbaar was en appellante had kunnen reserveren voor deze kosten. De keuze om de echtelijke woning op te knappen en een deel van de inboedel mee te verkopen, viel ook onder haar eigen verantwoordelijkheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt dat inrichtingskosten in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.

Uitspraak

20.4243 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 oktober 2020, 20/47 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
Datum uitspraak: 2 augustus 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Yaprak, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2022. Namens appellante is verschenen mr. Yaprak. Het college heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. C. Lippers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm van een alleenstaande ouder. Na haar echtscheiding in 2016 is appellante samen met haar kinderen in de echtelijke woning blijven wonen. In verband hiermee heeft appellante drie jaar woonkostentoeslag ontvangen. De echtelijke woning is in maart 2019 verkocht, waarna appellante, na een tijdelijk verblijf bij familie, in mei 2019 een huurwoning heeft betrokken.
1.2.
Op 21 mei 2019 heeft appellante bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 4 juli 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 november 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35 van de PW. De verhuizing van appellante was voorzienbaar zodat zij voor de kosten van woninginrichting had kunnen reserveren. Daarnaast had appellante een complete inboedel waarvan een deel is mee verkocht met de woning en waarvan een deel is weggedaan. Dat appellante daar zelf voor kiest, kan niet worden afgewenteld op de bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in deze zaak om een afwijzing van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten. Daarbij hoort het volgende toetsingskader.
4.1.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn.
4.1.2.
Inrichtingskosten zijn incidentele algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten in het individuele geval een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat de kosten van woninginrichting voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Appellante heeft namelijk niet voor deze kosten kunnen reserveren. Appellante is na de echtscheiding in de echtelijke woning blijven wonen. Zij ontving wel een woonkostentoeslag, maar deze toeslag was bedoeld om de hoge hypotheeklasten te kunnen betalen. Het geld dat zij kon reserveren, had ze nodig om de woning op te knappen. Door haar inspanningen is appellante erin geslaagd de woning zonder restschuld te verkopen.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat appellante in moeilijke omstandigheden verkeerde en er alles aan heeft gedaan om schuldenvrij de woning te verkopen, is ingrijpend geweest voor appellante. Zij heeft een aantal moeilijke keuzes moeten maken. Maar dit betekent niet dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in 4.1.1 en 4.1.2. De verhuizing was voorzienbaar. De kosten die verband houden met de keuze om de te verkopen echtelijke woning op te knappen en niet te reserveren voor kosten die samenhangen met het betrekken van een andere woning, kunnen niet op de PW worden afgewenteld en moeten dan ook voor rekening en risico van appellante worden gelaten. Dit geldt ook voor de keuze van appellante om een deel van haar inboedel met de woning mee te verkopen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2022.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) B. Beerens