ECLI:NL:CRVB:2022:1788
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor woninginrichting na echtscheiding en verkoop echtelijke woning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichting door appellante, die na haar echtscheiding in 2016 in de echtelijke woning bleef wonen. Appellante ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en had na de verkoop van de echtelijke woning in maart 2019 een huurwoning betrokken. Op 21 mei 2019 vroeg zij bijzondere bijstand aan voor de kosten van woninginrichting, maar het college van burgemeester en wethouders van Enschede wees deze aanvraag af, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de kosten van woninginrichting niet konden worden afgewenteld op de bijstand, omdat de verhuizing voorzienbaar was en appellante had kunnen reserveren voor deze kosten. De keuze om de echtelijke woning op te knappen en een deel van de inboedel mee te verkopen, viel ook onder haar eigen verantwoordelijkheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt dat inrichtingskosten in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.