ECLI:NL:CRVB:2022:177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
20/4104 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die sinds 2007 met psychische klachten kampt, had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had haar mate van arbeidsongeschiktheid in 2017 vastgesteld op 45 tot 55%. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en had bezwaar aangetekend, wat leidde tot een tussenuitspraak van de rechtbank Rotterdam in juni 2020. De rechtbank had geoordeeld dat de deskundige, die was ingeschakeld om de situatie van appellante te beoordelen, een complex psychiatrisch beeld had vastgesteld, maar dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat appellante niet aan de medische eisen voor een urenbeperking voldeed. De rechtbank had het Uwv in de gelegenheid gesteld om motiveringsgebreken te herstellen, wat leidde tot een nieuwe beoordeling door het Uwv.

In hoger beroep heeft appellante haar eerdere argumenten herhaald, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank voldoende gemotiveerd had waarom de conclusies van de deskundige niet in alle opzichten gevolgd konden worden. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat de door de deskundige aangegeven beperking op het aspect inzicht in eigen kunnen niet van toepassing was in het geval van appellante. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de functies die aan appellante waren voorgelegd, medisch geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 4104 WIA

Datum uitspraak: 17 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 juni 2020 17/7014 (aangevallen tussenuitspraak) en tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2020, 17/7014 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.A.E. Vancraeynest, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als im- en exportmanager voor 40 uur per week. Op 26 april 2007 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 19 mei 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 69%. In het kader van een professionele herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 21 januari 2015 vastgesteld dat appellante meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, namelijk 61%, en dat zij een WGA-loonaanvullingsuitkering krijgt tot 1 februari 2017.
1.2.
Appellante heeft zich op 22 december 2016 bij het Uwv ziekgemeld met toegenomen psychische klachten. In verband met deze melding heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 48,16%. Bij besluit van 9 mei 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 22 december 2016 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen en dat daarom haar uitkering vanaf 1 augustus 2017 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een op verzoek van het Uwv ingesteld psychiatrisch onderzoek door Bavo Europoort van 26 september 2017, rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de rechtbank heeft aanleiding gezien om psychiater J.K. van der Veer als onafhankelijk deskundige (deskundige) te benoemen. De deskundige heeft op 28 december 2018 een rapport uitgebracht. Partijen hebben hun zienswijze op dit rapport gegeven. Op 30 april 2019 heeft de deskundige desgevraagd gereageerd op de zienswijzen. Partijen hebben vervolgens op deze reactie van de deskundige gereageerd.
2.2.
Bij tussenuitspraak van 25 juni 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat uit het rapport van de deskundige blijkt dat appellante een complex psychiatrisch beeld heeft met meerdere psychiatrische aandoeningen, te weten een somatische-symptoomstoornis met voornamelijk pijn en een persisterende depressieve stoornis. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor een al jaren aanwezige kwetsbaarheid met trekken van cluster B persoonlijkheidsstoornis (instabiel en kwetsbaar self esteem, emotieregulatiestoornis en een weinig ontwikkelde identiteit). Wat betreft de hieruit voortvloeiende beperkingen heeft de deskundige vermeld dat hij de door de
verzekeringsarts opgestelde FML heeft beoordeeld op basis van zijn eigen vakgebied en
waarnemingen en niet vanuit de systematiek van de FML. Hiervan uitgaande heeft de deskundige appellante op de datum in geding (22 december 2016) ten opzichte van de FML van 3 april 2017 aanvullend beperkt geacht op de aspecten inzicht in eigen kunnen, emotionele problemen van anderen hanteren en omgaan met conflicten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarop de beperkingen op de aspecten emotionele problemen van anderen hanteren en omgaan met conflicten overgenomen in de nieuwe FML van 14 januari 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat wat betreft het aspect inzicht in eigen kunnen, volstrekt niet wordt voldaan aan de criteria van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Mede omdat de deskundige zelf heeft aangegeven dat hij zijn beoordeling niet heeft verricht vanuit de systematiek van de FML, heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit standpunt gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellante niet aan de medische eisen voor een urenbeperking voldoet. Het betoog van appellante, dat zij meer beperkt moet worden geacht omdat zij ernstig atopisch eczeem aan met name haar handen en een papierallergie heeft, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat uit de brieven van de behandelend dermatoloog niet kan worden afgeleid dat de test voor papierallergie is uitgevoerd en geïnterpreteerd op een wijze die voldoet aan de eisen die de medische wetenschap daaraan stelt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de functies administratief medewerker en schadecorrespondent geschikt zijn doordat bij het werk gebruik gemaakt kan worden van katoenen handschoenen, mocht appellante door het werken met papier irritatie aan haar handen ondervinden. Uit wat appellante heeft aangevoerd volgt niet dat het dragen van katoenen handschoenen voor haar niet mogelijk zou zijn. De rechtbank heeft ten slotte vastgesteld dat appellante volgens de deskundige ook aangewezen is op werk waarbij geen rechtstreeks contact met klanten vereist is. Omdat het Uwv hierop niet heeft gereageerd is de rechtbank er vooralsnog van uitgegaan dat appellante ook op dit aspect beperkt is. Omdat in de functie van medewerker receptie rechtstreeks contact met klanten voorkomt, kan deze functie niet zonder nadere motivering geschikt worden geacht voor appellante. Als deze functie komt te vervallen, resteren er onvoldoende functies. De rechtbank heeft het Uwv vervolgens in de gelegenheid gesteld om het vastgestelde motiveringsgebrek te herstellen.
2.3.
Het Uwv heeft gereageerd op de tussenuitspraak met rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Appellante heeft een reactie gegeven op deze rapporten.
2.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. In het rapport van 3 juli 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader gemotiveerd dat er geen medische gronden zijn om appellante op aspect 2.12.1 (aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten vereist is) te beperken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat voor appellante in de FML van 14 januari 2020 beperkingen zijn aangenomen op de aspecten hanteren van emotionele problemen van anderen en omgaan met conflicten (aspecten 2.6 en 2.8) en dat met deze beperkingen de problematiek van appellante zoals de deskundige die heeft benoemd, is ondervangen. In het rapport van 16 juli 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader gemotiveerd dat de functie van medewerker receptie voor appellante geschikt is te achten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in de functie geen sprake is van conflicthantering. Daarnaast is, gelet op de aard van het werk en de taken, een confrontatie met emotionele problemen van anderen niet aan de orde, is geen sprake van contacten met patiënten en hulpbehoevenden, noch van het kennisnemen van informatie van dergelijke problemen. De werkzaamheden vinden voorts niet plaats in een instelling voor medische of maatschappelijke zorg. Het Uwv heeft met deze nadere rapporten volgens de rechtbank alsnog voldoende gemotiveerd dat een afzonderlijke beperking op aspect 2.12.1 van de FML niet noodzakelijk is en dat de functie van medewerker receptie voor appellante geschikt is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar hetgeen zij in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd, herhaald dat de uit haar medische klachten voortkomende beperkingen zijn onderschat en zij niet geschikt is te achten voor de geselecteerde functies. Volgens appellante berust het bestreden besluit niet op een afdoende gemotiveerde medische en arbeidskundige grondslag en heeft de rechtbank ten onrechte de conclusies van de deskundige niet gevolgd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep volstaan met een verwijzing naar wat zij in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd. In de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak is door de rechtbank gemotiveerd op de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden ingegaan. Appellante heeft niet geconcretiseerd op welke onderdelen de motivering van de rechtbank volgens haar tekortschiet. De rechtbank heeft eveneens gemotiveerd waarom de door haar ingeschakelde deskundige niet in al zijn conclusies wordt gevolgd. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat de deskundige bij zijn conclusies de kanttekening heeft geplaatst dat hij de FML heeft becommentarieerd vanuit zijn eigen vakgebied en niet vanuit de CBBS- systematiek. De Raad voegt daar aan toe dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat de door de deskundige aangegeven beperking op het aspect inzicht in eigen kunnen in de CBBS-systematiek alleen aan de orde is als sprake is van een verminderde realiteitszin van de eigen mogelijkheden zoals bij een manie, een psychose of een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Daarvan is in het geval van appellante echter geen sprake. Er is geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit gemotiveerde standpunt niet te volgen.
4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak zullen worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) N.N. Gambier