ECLI:NL:CRVB:2022:177
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die sinds 2007 met psychische klachten kampt, had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had haar mate van arbeidsongeschiktheid in 2017 vastgesteld op 45 tot 55%. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en had bezwaar aangetekend, wat leidde tot een tussenuitspraak van de rechtbank Rotterdam in juni 2020. De rechtbank had geoordeeld dat de deskundige, die was ingeschakeld om de situatie van appellante te beoordelen, een complex psychiatrisch beeld had vastgesteld, maar dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat appellante niet aan de medische eisen voor een urenbeperking voldeed. De rechtbank had het Uwv in de gelegenheid gesteld om motiveringsgebreken te herstellen, wat leidde tot een nieuwe beoordeling door het Uwv.
In hoger beroep heeft appellante haar eerdere argumenten herhaald, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank voldoende gemotiveerd had waarom de conclusies van de deskundige niet in alle opzichten gevolgd konden worden. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat de door de deskundige aangegeven beperking op het aspect inzicht in eigen kunnen niet van toepassing was in het geval van appellante. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de functies die aan appellante waren voorgelegd, medisch geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.