ECLI:NL:CRVB:2022:1768
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ZW-uitkering en medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die als allround expeditie medewerker werkte, meldde zich in 2017 ziek na een verkeersongeval. Hij had eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het Uwv had vastgesteld dat hij geen recht had op deze uitkering omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% bleef. Na een nieuwe ziekmelding op 1 januari 2020, heeft het Uwv appellant arbeidsgeschikt verklaard voor zijn eigen werk. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen toegenomen beperkingen zijn vastgesteld ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant geschikt was voor de eerder voorgehouden functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in het kader van ziekengeld en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid van de appellant.