ECLI:NL:CRVB:2022:1767
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als allround expeditie medewerker werkte, heeft zich op 27 juni 2017 ziekgemeld na een ongeval. Het Uwv heeft hem in eerste instantie een Ziektewet-uitkering toegekend, maar weigerde later een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%.
De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de medische situatie van appellant, waarbij zowel dossiergegevens als informatie van behandelaars waren betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen vastgesteld, maar de rechtbank vond geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat zijn fysieke en psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen en dat de functies die hem zijn voorgelegd niet geschikt zijn. De Centrale Raad van Beroep bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De gronden van appellant worden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en er zijn geen nieuwe medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden leiden.
De Centrale Raad van Beroep concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.