ECLI:NL:CRVB:2022:1767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
20/2874 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als allround expeditie medewerker werkte, heeft zich op 27 juni 2017 ziekgemeld na een ongeval. Het Uwv heeft hem in eerste instantie een Ziektewet-uitkering toegekend, maar weigerde later een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%.

De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de medische situatie van appellant, waarbij zowel dossiergegevens als informatie van behandelaars waren betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen vastgesteld, maar de rechtbank vond geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat zijn fysieke en psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen en dat de functies die hem zijn voorgelegd niet geschikt zijn. De Centrale Raad van Beroep bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De gronden van appellant worden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en er zijn geen nieuwe medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden leiden.

De Centrale Raad van Beroep concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 2874 WIA

Datum uitspraak: 10 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
7 juli 2020, 19/3425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van videobellen, plaatsgevonden op 21 juli 2022. Namens appellant is mr. Yeniasci verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. De zaak is gevoegd behandeld met zaak 21/1087 ZW. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst en wordt in elke zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als allround expeditie medewerker voor 45,41 uur per week. Met ingang van 27 juni 2017 heeft hij zich ziekgemeld wegens fysieke klachten als gevolg van een ongeval. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 30 april 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
30 april 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 24,84%. Bij besluit van 21 mei 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 26 juni 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 november 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gevonden om aanvullende beperkingen aan te nemen in een FML van 5 oktober 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML de functies monteur 2 (SBC-code 111180), produktiemedewerker (SBC-code 111071) en assembly operator-kitter (SBC-code 111250) geschikt gevonden en een mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld van 27,67%.
2.1.
Bij de aangevallen uitspaak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig geacht. Daarbij heeft zij van belang geacht dat de verzekeringsarts de dossiergegevens heeft bestudeerd, waaronder de informatie met betrekking tot eerdere ziekteperiodes en informatie van de bedrijfsarts en de behandelend psychiater. Verder is een uitgebreide anamnese afgenomen. Een lichamelijk onderzoek bleek niet mogelijk door appellants klachten en zijn wijze van presenteren. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook de dossiergegevens bestudeerd, waaronder de medische informatie die in bezwaar is ingebracht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gezien tijdens de hoorzitting op 3 oktober 2019. De rechtbank heeft geen reden gehad om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv appellants belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. Het Uwv is ermee bekend dat appellant een gebroken staartbeen heeft als gevolg van een ongeval en dat appellant vervolgens ook pijnklachten in de nek en onderrug heeft ontwikkeld, alsmede hoofdpijnklachten. Ten slotte is ook bekend dat appellant door deze (aanhoudende) fysieke klachten zonder toereikende behandeling ook depressieve klachten heeft gekregen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten aanzien van de psychische klachten overwogen dat uit de informatie van psychiater Kaya blijkt dat een matig ernstige depressie, PTSS-gerelateerde klachten en persoonlijkheidstrekken worden benoemd. Hij heeft opgemerkt dat hieruit niet volgt dat daadwerkelijk sprake is van PTSS. Daarnaast heeft hij geconstateerd dat een depressieve stoornis van lichte tot matige ernst op datum in geding niet kan worden uitgesloten en dat dat redengevend is om een aanvullende beperking op het item frequente deadlines in de FML aan te nemen. Verder heeft hij gemotiveerd dat voor een concentratietekort geen aanwijzingen bestaan. Ook heeft hij overwogen dat een aanvullende beperking ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico inclusief beroepsmatig autorijden gerechtvaardigd is in verband met het gebruik van het medicijn Tramadol. Met betrekking tot de lichamelijke klachten van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat het bij de breuk in het staartbeen niet om een evidente, duidelijk te objectiveren, dus forse afwijking gaat. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op de discussie die op dit punt heeft plaatsgevonden tussen de betrokken behandelaars. Verder heeft hij geconstateerd dat een recent orthopedisch onderzoek geen objectieve afwijkingen aan de knie heeft opgeleverd, zodat geen specifieke knieafwijkingen zijn aan te nemen. Hij heeft geconstateerd dat de subjectief ervaren arbeidsbeperkingen afwijken van de op basis van objectieve medische gegevens reëel te achten arbeidsbeperkingen. De rechtbank heeft geen reden gehad om aan te nemen dat het Uwv de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat.
2.3.
De in beroep door appellant ingebrachte medische informatie heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven voor een andersluidend oordeel. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat deze informatie grotendeels al aanwezig was in het dossier en door het Uwv is betrokken in de herbeoordeling. Voor zover sprake is informatie die nog niet eerder is ingebracht, heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv gedeeld dat deze informatie geen nieuwe gezichtspunten biedt.
2.4.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geduide functies voor appellant niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat twee functies vervallen in verband met de in bezwaar aangenomen aanvullende beperkingen. De resterende functies zijn onveranderd geschikt, waarbij de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting zijn voorzien. Op basis van de resterende functies resteert nog altijd een arbeidsongeschiktheidspercentage dat lager ligt dan 35%. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn fysieke en psychische klachten en dat zijn belastbaarheid niet juist is vastgesteld. Appellant is van mening dat de functies niet geschikt zijn voor hem.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 december 2020, verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot een andersluidend oordeel.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden volledig onderschreven.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.C. Scholten