ECLI:NL:CRVB:2022:1756
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van IVA-uitkering na vernietiging van WGA-besluit wegens onvoldoende zorgvuldigheid in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de toekenning van een WGA-uitkering. Appellante, geboren in 1956, had zich op 24 januari 2018 ziek gemeld en verzocht om een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 48,83%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de procedure geen lichamelijk onderzoek heeft verricht en dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en gemotiveerd. De Raad heeft geoordeeld dat de beperkingen van appellante, die lijdt aan reumatoïde artritis, niet adequaat zijn meegenomen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.
De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het besluit van 20 december 2019 te herroepen. Appellante heeft vanaf 22 januari 2020 recht op een IVA-uitkering. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.118,- bedragen. Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier.