Uitspraak
21 1091 WW
26 februari 2021, 19/6476 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 1961, had een WW-uitkering aangevraagd na zijn werk bij een B.V. en had deze aanvraag later ingetrokken. Vervolgens trad hij in dienst bij een andere werkgever en vroeg deze werkgever een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel aan. Het Uwv wees deze aanvraag af, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet tegemoetkomingen loondomein. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat de appellant geen procesbelang had bij de uitkomst van de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de weigering om een doelgroepverklaring af te geven geen financiële gevolgen voor de appellant had, aangezien hij al een vast dienstverband had. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de doelgroepverklaring zijn kansen op de arbeidsmarkt zou vergroten, maar de Raad oordeelde dat dit onvoldoende was om procesbelang aan te tonen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.