Uitspraak
20.2988 WIA
OVERWEGINGEN
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen aan appellant toegekend.
WIA-uitkering in aanmerking komt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die sinds 2010 met fysieke en psychische klachten uitgevallen was, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde de WIA-uitkering per 11 juni 2018, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen informatie bij de behandelende sector was opgevraagd. Hij voerde aan dat zijn medische beperkingen onjuist waren vastgesteld en dat de functies die aan de berekening van zijn arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, niet geschikt waren.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de deskundige, verzekeringsarts R. Grob-Braber, had ingeschakeld. Deze deskundige had op basis van eigen onderzoek en beschikbare medische gegevens enkele aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 oktober 2018 noodzakelijk geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had deze aanpassingen gevolgd en het Uwv had voldoende gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht het oordeel van de deskundige had gevolgd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad concludeerde dat het Uwv de WIA-uitkering van appellant terecht had beëindigd, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was.