ECLI:NL:CRVB:2022:1743
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D. Hardonk-Prins
- M.A.H. van Dalenvan Bekkum
- A.E. Dutrieux
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerplaats op basis van parkeermogelijkheid op eigen terrein
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats ongegrond verklaarde. Appellante, die in het bezit is van een gehandicaptenparkeerkaart, had op 9 april 2019 een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerplaats nabij haar woning. Het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur heeft deze aanvraag op 1 mei 2019 afgewezen, met als argument dat appellante over een parkeermogelijkheid op eigen terrein beschikt. Dit besluit werd gehandhaafd bij een besluit op 22 november 2019.
De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat het college in redelijkheid tot deze afwijzing kon komen, gezien de hoge parkeerdruk in de omgeving en het feit dat appellante haar voertuig op eigen terrein kan parkeren. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij door haar medische situatie geen gebruik kan maken van de parkeermogelijkheid op eigen terrein en dat zij geen financiële middelen heeft om aanpassingen te doen aan haar oprit.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat appellante een gehandicaptenparkeerplaats in het openbaar gebied toegewezen krijgt, ondanks haar medische situatie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.