ECLI:NL:CRVB:2022:1733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
21/1176 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling van beperkingen en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, ontving sinds 2 oktober 2017 een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 30 november 2018, omdat appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 september 2018 zijn onderschat. Hij heeft verschillende medische rapporten ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt, waaronder rapporten van Bavo Europoort en Indigo. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft echter geconcludeerd dat de ingediende stukken geen aanleiding geven om verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat de FML correct was en dat de geselecteerde functies binnen de vastgestelde beperkingen van appellant passen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellant ingediende informatie niet voldoende onderbouwd was om aan te nemen dat zijn beperkingen ernstiger waren dan vastgesteld. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen.

Uitspraak

21 1176 ZW

Datum uitspraak: 9 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2021, 20/290 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Benali, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 4 mei 2022 heeft mr. S. Ben Ahmed, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022. Appellant heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. C.M. van Ommeren, advocaat en kantoorgenoot van mr. Ben Ahmed. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker telecom/adviseur, verkoper. Nadien ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Per 29 september 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant vanaf 2 oktober 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 september 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 29 oktober 2018 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 30 november 2018 (datum in geding) beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 29 november 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 november 2019 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – overwogen dat niet is gebleken dat appellant verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd op welke beoordelingspunten appellant beperkt is en op welke niet. Hoewel het onderzoek na de eerste zitting is heropend om appellant in de gelegenheid te stellen informatie in te dienen van zijn MDL-arts, heeft hij dergelijke informatie niet ingebracht. Het door appellant ingediende rapport van psychologisch onderzoek dat in de periode van juli tot en met november 2019 is verricht door Bavo Europoort geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Nog daargelaten dat deze informatie betrekking heeft op bevindingen van na de datum in geding, komt hieruit geen wezenlijk ander beeld naar voren dan al bekend was. Ook de door appellant ingezonden brief van zijn werkgever van 4 februari 2021, waaruit blijkt dat is besloten om hem niet meer in te zetten als chauffeur, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om anders te oordelen. Uit deze brief kan mogelijk worden afgeleid dat appellant problemen ervaart bij het uitoefenen van zijn werk als chauffeur, maar daaruit blijkt niet dat hij op de datum in geding verdergaand beperkt was dan is vastgesteld in de FML. Het rapport werk & inkomen – psychische diagnose van Indigo heeft de rechtbank niet in de beoordeling betrokken, omdat het in strijd met de goede procesorde is ingediend binnen tien dagen voor de tweede zitting. Wat betreft de door het Uwv geselecteerde functies heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat deze de belastbaarheid van appellant overschrijden. Het door appellant ter zitting ingenomen standpunt dat de functies te weinig uitdaging bieden en hij daardoor vanwege zijn ADHD te snel afgeleid zal raken, is niet medisch, arbeidskundig of anderszins onderbouwd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat in de FML van 3 september 2018 zijn beperkingen zijn onderschat. De darmklachten veroorzaken dusdanig veel pijn dat hij niet in staat is om werkzaamheden te verrichten. Daarnaast lijdt hij aan diabetes mellitus type 2 waardoor hij vaak moe is en weinig energie heeft gedurende de dag. Bovendien is appellant gediagnosticeerd met een obsessief compulsieve stoornis en ADHD. Als gevolg daarvan is hij onder andere beperkt in het hanteren van conflicten, samenwerken, zelfstandige taakuitvoering en probleemoplossend vermogen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant de rapporten van Bavo Europoort en Indigo en een besluit van de gemeente Rotterdam van 2 april 2019, waarin is bepaald dat hij voor de periode van 1 april 2019 tot en met 30 maart 2020 is ontheven van de arbeidsverplichtingen behorend bij zijn bijstandsuitkering, ingediend. Verder heeft appellant naar voren gebracht dat hij heeft geprobeerd om te werken als chauffeur maar dat dit, ondanks dat hij in deze functie weinig contact had met anderen, niet is gelukt. Gelet daarop acht hij zich ook niet in staat om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. Daarbij is volgens appellant verder nog van belang dat dit simpele en routinematige functies zijn die niet de uitdaging bieden die hij, gelet op zijn denkvermogen op hbo-niveau en de beperkingen die hij heeft als gevolg van ADHD, nodig heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In een rapport van 4 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat uit de door appellant ingediende informatie geen wezenlijk ander beeld naar voren komt van zijn medische situatie op de datum in geding. In verband met de ADHD en persoonlijkheidsproblematiek is appellant aangewezen op mentaal relatief lichter belastend werk om overmatige druk te voorkomen. De aanwezigheid van ADHD maakt niet dat hij geen eenvoudige en stressarme werkzaamheden zou kunnen verrichten. De darmklachten zijn geduid als prikkelbare darmsyndroom en geven geen beperkingen in het normaal functioneren. Wat betreft de diabetes mellitus type 2 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat dit op de datum in geding gereguleerd was met een zeer lage dosis metformine en dat een belangrijke beperking in de energetische belastbaarheid daarmee niet kan worden verklaard.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 3 september 2018. De – onder 2 weergegeven – overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
In het rapport van 4 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de stukken die appellant in hoger beroep heeft ingediend geen aanleiding geven om verdergaande beperkingen aan te nemen op de datum in geding. Er is geen reden om hem daarin niet te volgen. Appellant heeft zijn standpunt dat de ernst van de darmklachten is onderschat ook in hoger beroep niet onderbouwd met informatie van een MDL-arts of een andere medicus. Met de psychische klachten is in de FML rekening gehouden door beperkingen aan te nemen in het persoonlijk- en sociaal functioneren, waaronder beperkingen ten aanzien van omgaan met conflicten en samenwerken. Ook is vastgesteld dat appellant niet ’s nachts of in wisselende diensten kan werken. Anders dan door appellant is gesteld, kan uit de rapporten van Bavo Europoort en Indigo niet worden afgeleid dat deze beperkingen onvoldoende zijn. Dat de gemeente Rotterdam appellant per april 2019 tijdelijk heeft ontheven van zijn arbeidsverplichtingen geeft ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Aan een dergelijk besluit ligt een ander beoordelingskader, te weten dat van de Participatiewet, ten grondslag dan aan een beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA. Bovendien is niet duidelijk of aan het besluit van de gemeente een onderzoek door een arts vooraf is gegaan.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de arbeidsdeskundige in het resultaat functiebeoordeling inzichtelijk toegelicht dat de geselecteerde functies, ondanks de daarin voorkomende signaleringen, passen binnen de bij appellant vastgestelde beperkingen. Wat appellant hierover in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft hierin terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. In aanvulling op wat de rechtbank hierover heeft overwogen, wordt nog opgemerkt dat in de FML een beperking is vastgesteld op beoordelingspunt 1.9.9 (verhoogd persoonlijk risico) waarbij in de toelichting is opgenomen ‘niet beroepsmatig autorijden’. Werk als chauffeur past dus niet binnen de door het Uwv vastgestelde beperkingen.
5. De overwegingen onder 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2022.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) C.G. van Straalen