ECLI:NL:CRVB:2022:1726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
21/4176 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als veeverzorger/inpakker werkte, meldde zich ziek na een bedrijfsongeval op 5 maart 2018. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 14 januari 2020, werd vastgesteld dat appellante restklachten had van haar linkerarm, maar dat zij niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde daarom de WIA-uitkering per 2 maart 2020. Appellante ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank Limburg bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 15 oktober 2021, waartegen appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 27 juni 2022 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen goed op de hoogte waren van de fysieke problematiek van appellante. De rechtbank had vastgesteld dat er geen noodzaak was voor een urenbeperking, omdat appellante niet voldoende medische gegevens had ingediend om haar standpunt te onderbouwen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt over haar energetische beperkingen, maar de Raad oordeelde dat deze niet voldoende waren onderbouwd met medische gegevens.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een deskundige in te schakelen af, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 augustus 2022, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.4176 WIA

Datum uitspraak: 8 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2021, 20/2845 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 27 juni 2022 heeft appellante een nader stuk ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dohmen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als veeverzorger/inpakker voor 25 uur per
week. Op 5 maart 2018 heeft appellante zich met linkerarmklachten ziek gemeld na een bedrijfsongeval.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 14 januari 2020 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft in zijn rapport van 20 januari 2020 vastgesteld dat door de medische behandeling geleidelijk herstel is opgetreden van de functionaliteit van de linkerarm. Er zijn echter nog restklachten aanwezig, waardoor de functionaliteit van de linkerarm nog niet volledig is. Appellante is verminderd belastbaar, voornamelijk op het vlak van dynamische handelingen en statische belastingen. De beperkingen van appellante zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 januari 2020.
1.3.
Een arbeidsdeskundige heeft op 6 februari 2020 vastgesteld dat appellante niet geschikt is
voor haar laatstelijk verrichte werk, heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 14,81%.
1.4.
Bij besluit van 7 februari 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellante per 2 maart 2020
een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 september
2020 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 september 2020 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 september 2020 ten grondslag.
1.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de primaire arts gevolgd. Hij heeft naar
aanleiding van de bezwaargronden nog het volgende overwogen.
Urenbeperking
Een urenbeperking doordat appellante door pijn en ongemak slecht slaapt en waardoor zij chronisch vermoeid is, is niet aan de orde. Uit het dagverhaal van appellante blijkt niet dat haar recuperatiebehoefte dermate ernstig is verhoogd dat zij ingevolge de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (Standaard) in aanmerking zou moeten komen voor een duurbeperking. Verder komt uit de door de primaire verzekeringsarts gerapporteerde onderzoeksbevindingen ook niet naar voren dat appellante een vermoeide indruk maakte.
1.7.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één van de vijf eerder geselecteerde
functies laten vervallen. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 24,24%.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het medisch onderzoek is volgens de rechtbank zorgvuldig en juist geweest. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen niet volledig
op de hoogte waren van de fysieke problematiek van appellante op de datum in geding.
In de FML zijn daarvoor door de verzekeringsarts beperkingen aangenomen in de rubrieken 4 Dynamische handelingen en 5 Statische houdingen. Deze beperkingen zijn onderschreven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen over deze beperkingen niet van mening verschillen.
2.2.
Verder heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn oordeel dat van de noodzaak voor een urenbeperking geen sprake is. Uit het beschreven dagverhaal en de overige voorhanden zijnde gegevens blijkt niet dat de recuperatiebehoefte van appellante ernstig verhoogd is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij de Standaard in acht genomen. Tot slot heeft de rechtbank vastgesteld dat appellante geen medische gegevens heeft ingebracht die haar standpunt ter zake ondersteunen en dat zij dat ter zitting heeft erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante de arbeidskundige kant van de schatting niet heeft betwist.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door haar energetische beperkingen verdergaand arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 2 maart 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat zij op de datum in geding meer dan 35% arbeidsongeschikt was omdat zij te kampen had met energetische beperkingen. De rechtbank heeft deze grond in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt nog toegevoegd dat appellante ook in hoger beroep haar standpunt over de energetische beperkingen niet met medische gegevens heeft onderbouwd.
4.3.1.
Op verzoek van appellante heeft de Raad op 7 december 2021 gemachtigde een termijn van vier weken gegeven voor indiening van de nadere gronden. Op 7 januari 2022 heeft de Raad een herinnering gestuurd met het verzoek de nadere gronden binnen vier weken in te dienen. Appellante heeft beide termijnen ongebruikt laten verstrijken. Op de dag van de zitting, 27 juni 2022 om 00.57 uur, heeft de gemachtigde van appellante (gemachtigde) per mail aanvullende gronden ingediend inhoudende dat de fysieke beperkingen van appellante zijn onderschat, dat het medisch onderzoek onvolledig en onzorgvuldig is geweest en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellante.
4.3.2.
De Raad gaat aan deze gronden voorbij aangezien deze in strijd met de goede procesorde vlak voor de aanvang van de zitting van de Raad naar voren zijn gebracht, de gemachtigde van het Uwv zich daar niet op heeft kunnen voorbereiden en verder niet is gebleken dat deze grond niet eerder hadden kunnen worden aangevoerd.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en het verzoek om een deskundige in te schakelen wordt afgewezen nu de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) G.S.M. van Duinkerken