ECLI:NL:CRVB:2022:1699

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
22/2146 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft verzoekster, die rolstoelafhankelijk is, een aanvraag gedaan voor een woningaanpassing op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Coevorden heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat het aanpassen van de huidige woning meer kost dan verhuizen naar een andere woning. Verzoekster heeft hiertegen beroep aangetekend en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het advies van Factum Advies over de woningaanpassing en de gezondheidssituatie van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de hoofdzaak al binnen een maand behandeld zal worden. Verzoekster heeft niet voldoende onderbouwd waarom haar gezondheidssituatie het niet toelaat om de behandeling van de hoofdzaak af te wachten. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat het verzoek kennelijk ongegrond is. De uitspraak is gedaan op 3 augustus 2022.

Uitspraak

22.2146 WMO15-VV

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Coevorden (college)
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank NoordNederland (rechtbank) van 6 april 2022, 22/591 (aangevallen uitspraak).
Namens verzoekster heeft mr. B. van Dijk, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 18 mei 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen de nieuwe beslissing op bezwaar en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Mr. A.C. BeijeringBeck, advocaat, heeft zich gesteld als gemachtigde van het college.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster is rolstoelafhankelijk en ondervindt daardoor problemen bij het gebruik van haar woning. Gelet daarop heeft zij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een aanvraag gedaan voor een woningaanpassing. Het college heeft Factum Advies gevraagd om hem te adviseren over deze aanvraag. Factum Advies heeft in zijn rapport van 25 augustus 2021 geadviseerd over het aanpassen van de woning van verzoekster. Verder heeft Factum Advies gesteld dat voorliggend op het aanpassen van de woning gedacht kan worden aan een verhuizing naar een aangepaste woning of een woning die met geringe kosten is aan te passen. Daarbij heeft Factum Advies opgemerkt dat de uitstelbaarheid van een oplossing wordt gesteld op maximaal zes tot negen maanden gezien de gezondheidssituatie van verzoekster.
1.2.
Bij besluit van 7 oktober 2021, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 20 januari 2022 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag van verzoekster voor een woningaanpassing afgewezen onder verwijzing naar het verhuisprimaat. Volgens het college kost het aanpassen van de huidige woning van verzoekster meer dan het verhuizen naar en aanpassen van een van de door hem aangeboden woningen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van verzoekster tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van haar uitspraak. Zij heeft – samengevat – overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij het verhuisprimaat heeft kunnen toepassen.
3.1.
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
3.2.
Verzoekster heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Bij besluit van 18 mei 2022 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 7 oktober 2021 opnieuw ongegrond verklaard. Het college heeft in bestreden besluit 2 nogmaals uiteengezet waarom verhuizen in de situatie van verzoekster de goedkoopst adequate voorziening is en waarom het verhuisprimaat terecht is toegepast.
3.4.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 2. Volgens verzoekster is bestreden besluit 2 net als bestreden besluit 1 onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast heeft verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om het college te gelasten om haar woning zo spoedig mogelijk aan te passen.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De Raad heeft telefonisch met partijen afgesproken dat de hoofdzaak zal worden behandeld ter zitting van 1 september 2022.
4.3.
Verzoekster heeft bij brief van 7 juli 2022 de Raad verzocht om haar verzoek om een voorlopige voorziening in behandeling te nemen. Bij brief van 15 juli 2022 heeft de Raad verzoekster verzocht nader te concretiseren en zo mogelijk met stukken te onderbouwen waarom de behandeling van de hoofdzaak op 1 september 2022 niet kan worden afgewacht. Verzoekster heeft bij brief van 22 juli 2022 de Raad bericht dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om een voorlopige voorziening. Hierbij heeft zij gewezen op haar afnemende fysieke gesteldheid als gevolg van het nog altijd moeten wachten op een aan haar beperkingen aangepaste woning. Uit het rapport van Factum Advies volgt dat de noodzakelijke aanpassingen binnen zes maanden gerealiseerd hadden moeten zijn. Feit is dat dit nu bijna een jaar later nog altijd niet het geval is.
4.4.
De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel spoedeisend belang. Wat verzoekster naar voren heeft gebracht, geeft daarvan geen blijk. Niet gebleken is van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de hoofzaak niet door haar zou kunnen worden afgewacht. Daarbij speelt mee dat de hoofdzaak al over een maand wordt behandeld en verzoekster niet heeft geconcretiseerd laat staan onderbouwd waarom haar gezondheidssituatie het niet toelaat om dat af te wachten. De enkele verwijzing naar het rapport van Factum Advies is hiervoor onvoldoende.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat bij het verzoek om een voorlopige voorziening een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.6.
Het verzoek is gelet op 4.1 tot en met 4.5 kennelijk ongegrond, zodat met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal worden gedaan.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022.
(getekend) J. Brand
(getekend) P. Boer