ECLI:NL:CRVB:2022:1698

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
22/1319 WMO15-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag elektrische rolstoel en persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft verzoekster, geboren in 1980 en bekend met diverse aandoeningen, een aanvraag gedaan voor een elektrische rolstoel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente heeft in 2017 een persoonsgebonden budget (pgb) van € 24.546,66 toegekend voor de aanschaf van een rolstoel, gebaseerd op een medisch onderzoek en een programma van eisen. Echter, na een nieuwe beoordeling in 2019 heeft het college het pgb verlaagd naar € 21.265,02, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van verzoekster gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar verzoekster ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 6 juli 2022 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar bezorgdheid geuit over de ontoereikendheid van het pgb en het ontbreken van een adequate rolstoel. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de offerte van Medipoint niet voldeed aan het programma van eisen en dat de rechtbank ten onrechte deze offerte als uitgangspunt had genomen. De voorzieningenrechter heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, rekening houdend met de nieuwe feiten en omstandigheden. Tevens is het college opgedragen om het pgb voor de instandhoudingskosten opnieuw te bezien. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat dit niet onderbouwd was. De proceskosten van verzoekster zijn begroot op € 759,- en het college is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 131,-.

Uitspraak

22/1319 WMO15-VV, 20/4088 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 oktober 2020, 18/705 (aangevallen uitspraak), op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (college)
Datum uitspraak: 20 juli 2022

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld en om schadevergoeding verzocht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft nadere stukken ingediend.
Bij brief van 24 april 2022 heeft mr. K. Wevers zich als gemachtigde gesteld, namens verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft deels door middel van beeldbellen plaatsgevonden op 6 juli 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Wevers en [naam] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Koopman en L. ter Keurs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoekster, geboren in 1980, is bekend met diverse aandoeningen. Zij heeft op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een aanvraag gedaan voor een rolstoelvoorziening.
1.2.
Bij besluit van 15 juni 2017, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 13 februari 2018, heeft het college aan verzoekster een maatwerkvoorziening toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) van € 24.546,66 voor de aanschaf van een elektrische rolstoel. Hieraan ligt een medisch onderzoek van een arts van Argonaut ten grondslag en een adviesrapportage van 4 april 2017 van een ergonomisch- en indicatie-adviseur van Argonaut. In die rapportage is ook een programma van eisen opgenomen waaraan de rolstoel moet voldoen.
1.3.
Gedurende de procedure bij de rechtbank heeft het college een nieuwe beoordeling gemaakt welke rolstoel geschikt zou zijn. Dit heeft geleid tot een nadere beslissing op bezwaar van 29 januari 2019 (bestreden besluit). Hierbij heeft het college de hoogte van het verstrekte pgb nader vastgesteld op € 21.265,02 voor de aanschaf van een Permobil M5 Corpus inclusief individuele aanpassingen en verzoekster een pgb verstrekt voor instandhoudingskosten van maximaal € 1.397,81 per jaar op declaratiebasis. De hoogte van het pgb voor de elektrische rolstoel is gebaseerd op een offerte van Medipoint van 10 januari 2019. Het pgb voor de instandhoudingskosten is bedoeld voor kosten van onderhoud, verzekering en reparatiekosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, voor wat betreft de hoogte van het toegekende pgb. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de rolstoel waarvoor het pgb is toegekend een adequate voorziening voor verzoekster is. De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat de offerte van Medipoint niet goed aansluit bij het opgestelde programma van eisen. De hoogte van het toegekende pgb voor de rolstoel was echter onvoldoende voor het aanschaffen van een aangepaste rolstoel, gelet op de in de offerte van Medipoint opgenomen korting op alle onderdelen van de rolstoel, terwijl inmiddels vaststond dat verzoekster de rolstoel niet meer bij Medipoint kon aanschaffen en de rechtbank het niet aannemelijk achtte dat verzoekster elders gelijke kortingen zou kunnen bedingen. De rechtbank heeft verzoekster niet gevolgd in haar stelling dat het toegekende pgb voor de instandhoudingskosten ontoereikend zou zijn. Vanwege de toezegging van het college dat de instandhoudingskosten ook tijdens de garantieperiode van de elektrische rolstoel declarabel zijn, heeft de rechtbank het bestreden besluit voorts vernietigd voor zover daarin is bepaald dat het pgb voor de instandhoudingskosten pas wordt toegekend na afloop van de garantieperiode van de rolstoel. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door de hoogte van het pgb voor de rolstoel vast te stellen op € 34.085,-. Dat zijn de kosten van de elektrische rolstoel volgens de offerte van Medipoint van 10 januari 2019 zonder de gehanteerde kortingen en inclusief 9% BTW. Het verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank – mede gelet op het ontbreken van een onderbouwing en specificatie – opgevat als een verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dit verzoek toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-
3. Verzoekster heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hangende het hoger beroep heeft verzoekster een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening te treffen. Volgens verzoekster kan zij door het ontbreken van de juiste voorziening niet op een veilige en doeltreffende manier participeren en zelfredzaam zijn. Het door de rechtbank vastgestelde pgb is ontoereikend om de voorziening aan te schaffen. Dit komt doordat de rechtbank de offerte van Medipoint als uitgangspunt heeft genomen, maar in die offerte ontbreken diverse zaken die wel in het door Argonaut opgestelde programma van eisen staan. De rolstoel is hiermee niet adequaat. Verzoekster heeft niet de financiële middelen om zo lang het ontbrekende budget aan te vullen. Het pgb schoot ook tekort omdat bij de eerste passing een elektrische hoofdsteunaanpassing noodzakelijk bleek. Voor deze aanpassing heeft het college verzoekster inmiddels een apart pgb van € 9.300,45 toegezegd. Omdat de rolstoel niet meer bij Medipoint aangeschaft kan worden, heeft verzoekster een nieuwe dealer gezocht en gevonden. Om de rolstoel aan te schaffen en te voldoen aan de verplichting tot onderhoud en verzekering die ingaat bij het eerste gebruik, moet het pgb de hoogte hebben van de nieuwe offerte van 13 maart 2022 van Nice2Move, te weten € 56.606,34. Verzoekster heeft de Raad verzocht een voorlopige voorziening te treffen bestaande uit een opdracht aan het college tot het betalen van een extra pgb van € 13.320,89 ter overbrugging van het verschil tussen de offerte van Nice2Move plus de verzekeringspremie van € 70,- per jaar en de beide pgb’s die het college al heeft verstrekt dan wel toegezegd te verstrekken.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De onder 4.2 bedoelde situatie doet zich voor. Ook overigens zijn er geen beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster is aangewezen op een elektrische rolstoel. Ook bestaat geen verschil van mening over het programma van eisen waaraan deze rolstoel moet voldoen, zoals vastgelegd in de in 1.2 genoemde rapportage van 4 april 2017. Voorts blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de offerte van Medipoint van 10 januari 2019 niet – volledig – voldoet aan het opgestelde programma van eisen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de offerte van Medipoint goed aansluit bij het opgestelde programma van eisen. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte de offerte van Medipoint als uitgangspunt genomen voor het berekenen van de prijs van de rolstoel. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Omwille van de duidelijkheid en de verwevenheid tussen beide aan de orde zijnde pgb’s wordt de aangevallen uitspraak in zijn geheel vernietigd, behalve de beslissingen over de te betalen schadevergoeding, proceskosten en griffierecht. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
4.5.
De voorzieningenrechter van de Raad ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Daartoe is redengevend dat verzoekster heeft gesteld dat door het lange wachten op de rolstoel haar gezondheidstoestand achteruit is gegaan waardoor het in 2017 opgestelde programma van eisen niet meer voldoet. Gelet op het tijdsverloop is dat niet ondenkbeeldig. Het college zal opnieuw onderzoek moeten verrichten, waarbij het college rekening dient te houden met alle nieuwe feiten en omstandigheden. Verzoekster is op grond van artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 overigens verplicht medewerking te verlenen die voor het onderzoek redelijkerwijs nodig is. De voorzieningenrechter zal het college de opdracht geven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat er wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
4.6.
De voorzieningenrechter draagt het college – gelet op de samenhang met het te nemen besluit als bedoeld in 4.5 – op ook het pgb voor de instandhoudingskosten nader te bezien en daarover te besluiten. Volledigheidshalve wijst de voorzieningenrechter het college op het aan de orde zijnde overgangsrecht.
4.7.
Nu nog niet duidelijk is welke elektrische rolstoel aan verzoekster moet worden verstrekt omdat het college nog nader onderzoek dient te doen zoals aangegeven in 4.5 en 4.6 ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb.
4.8.
Het in hoger beroep herhaalde verzoek om schadevergoeding is ook in hoger beroep op geen enkele wijze onderbouwd en dient om die reden te worden afgewezen.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten worden begroot op € 759,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het betreft het besluit van 29 januari 2019;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 29 januari 2019;
- draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat het beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover het betreft de beslissingen over de schadevergoeding, de vergoeding van proceskosten en betaling van griffierecht;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster in hoger beroep tot een bedrag van € 759,- ;
- bepaalt dat het college aan verzoekster het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van G.F. Telci als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.
(getekend) J. Brand
(getekend) G.F. Telci