ECLI:NL:CRVB:2022:1694

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
20/3338 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA. Appellant had zich ziek gemeld op 4 juli 2014 en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35% en de uitkering per 1 juni 2019 ingetrokken. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. Appellant voerde aan dat zijn medische situatie was verslechterd en dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten, maar de Raad oordeelde dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding gaf om aan te nemen dat appellant meer beperkt was dan vastgesteld.

De Raad concludeerde dat de beperkingen die waren aangenomen voor appellant adequaat waren en dat er geen noodzaak was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20.3338 WIA

Datum uitspraak: 3 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2020, 19/4674 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] B.V. (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.F. Desloover, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens de werkgever heeft [belanghebbende] verzocht om als derde-belanghebbende partij deel te nemen aan de procedure.
Appellant heeft desgevraagd geen toestemming gegeven zijn medische gegevens aan de
werkgever ter kennisname te brengen.
Omdat appellant geen toestemming heeft gegeven om zijn medische gegevens aan de
werkgever te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de werkgever geen kennis mag nemen van de medische stukken, omdat geen sprake is van een gemachtigde die advocaat of arts is noch bijzondere toestemming is verleend door de Raad. De Raad zal terughoudend zijn met het opnemen van gedetailleerde inhoudelijk-medische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat de werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van appellant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Desloover. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede. De werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft gewerkt als hovenier voor 41,42 uur per week. Op 4 juli 2014 heeft appellant zich ziek gemeld voor dit werk vanwege medische klachten. Bij besluit van 10 juni 2016 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 1 juli 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 36%.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 12 december 2016 heeft het Uwv het besluit van 10 juli 2016 herroepen en de WGA-uitkering per 23 januari 2017 ingetrokken omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Naar aanleiding van het beroep tegen deze beslissing op bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 29 november 2017 de beslissing op bezwaar gewijzigd en besloten dat de WIA-uitkering per 1 juni 2019 wordt ingetrokken.
1.3.
Appellant heeft zich op 12 november 2018 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten met ingang van 2017. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 februari 2019 vastgesteld dat de arbeidsgeschiktheid van appellant niet is gewijzigd zodat zijn uitkering niet wijzigt. Uit het oordeel van de arts blijkt dat hij onveranderd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Aan dit besluit ligt een rapport van een arts van 1 februari 2019 ten grondslag.
1.4.
Bij besluit van 29 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 februari 2019 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 augustus 2019 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 augustus 2019 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om het medisch oordeel onjuist te achten. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hadden van de medische situatie van appellant. Uit de stukken is gebleken dat de klachten van appellant deels samenhangen met de moeite die appellant ervaart om een door hem als onterecht ervaren ontslag te verwerken. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is aangepast om rekening te houden met de arbeidsbeperkingen die voortvloeien uit de door de behandelend psycholoog gestelde diagnose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat, en waarom, de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om appellant meer beperkt te achten. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan juistheid van de vastgestelde functionele mogelijkheden, is er geen grond voor het oordeel dat de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellant overschrijden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de verslechtering van zijn medische situatie rondom 5 februari 2019 ten onrechte niet heeft onderkend. Appellant heeft een veelheid aan fysiek en psychische beperkingen en is niet in staat om arbeid te verrichten, zeker niet fulltime. Ter zitting heeft appellant betoogd dat hij niet in staat is te werken in een arbeidsrelatie bij een werkgever. Uit de overgelegde medische informatie blijkt dat er meer dan gerede twijfel bestaat of appellant daadwerkelijk in staat kan worden geacht de geduide functies te verrichten. Appellant heeft daarbij met nadruk gewezen op het standpunt van de behandelaars van Fivoor. Verder heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd en verzoekt hij de Raad een verzekeringsgeneeskundige deskundige aan te wijzen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 5 februari 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35%.
4.2.
In wat appellant heeft aangevoerd en de stukken die in hoger beroep zijn overgelegd, wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Voor zowel de fysieke als psychische klachten van appellant zijn beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op heldere wijze toegelicht welke informatie bij de beoordeling betrokken is en tot welke conclusies dit heeft geleid. Deze motivering is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, is logisch en navolgbaar. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor de periode rondom de datum in geding de in beroep overgelegde informatie beoordeeld en daarbij ook afdoende gemotiveerd waarom deze informatie niet leidt tot meer beperkingen voor appellant. Hierbij heeft hij ook de informatie van Fivoor betrokken en toegelicht dat appellant al beperkt is geacht op de in deze informatie genoemde factoren.
4.3.
In verband met de klachten van appellant zijn beperkingen aangenomen op een voorspelbare werksituatie, werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, op werk zonder verhoogd persoonlijk risico, geen gevaarlijke hoogte en/of geen gevaarlijke machines, emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten, trilbelasting ten aanzien van de rug, staan tijdens het werk, boven schouderhoogte actief zijn, geen nachtdiensten en geen ploegendiensten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder aanleiding gezien om ook beperkingen aan te nemen op samenwerken met anderen en het uiten van emoties. De informatie van PsyQ die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, bevat geen andere gegevens dan de informatie van PsyQ die de verzekeringsarts bezwaar en beroep er in combinatie met informatie van Fivoor toe heeft gebracht appellant beperkt te achten op het omgaan en samenwerken met anderen. In wat appellant heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat meer of verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden. Dat appellant vanwege de bejegening die hij heeft ervaren bij zijn ontslag door de werkgever, niet meer in staat is om in een arbeidsrelatie te werken, heeft appellant onvoldoende onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij appellant beperkingen vastgesteld op sociaal functioneren. Dat deze beperkingen zo verstrekkend zijn dat appellant niet in een arbeidsrelatie kan functioneren, blijkt daaruit niet.
4.4.
Nu geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt er geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijk deskundige.
4.5.
De overwegingen in 4.2, 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) N.N. Gambier