Uitspraak
21 469 WIA
12 januari 2021, 20/1654 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, die als cateringmedewerkster werkzaam was, had zich op 22 oktober 2007 ziekgemeld na een ongeval. Na een periode van arbeidsongeschiktheid ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 30 maart 2020, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 16 juni 2022 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat haar depressieve klachten niet voldoende waren meegewogen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de eerdere medische en arbeidskundige beoordelingen voldoende zorgvuldig waren uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had alle relevante informatie, inclusief behandelplannen en rapporten, in zijn beoordeling betrokken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 24 januari 2020. De informatie van het St. Antonius Ziekenhuis, die betrekking had op een latere datum, was niet relevant voor de beoordeling van de situatie op de datum in geding. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de beëindiging van de WGA-vervolguitkering terecht was.