ECLI:NL:CRVB:2022:1675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
21/469 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, die als cateringmedewerkster werkzaam was, had zich op 22 oktober 2007 ziekgemeld na een ongeval. Na een periode van arbeidsongeschiktheid ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 30 maart 2020, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 16 juni 2022 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat haar depressieve klachten niet voldoende waren meegewogen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de eerdere medische en arbeidskundige beoordelingen voldoende zorgvuldig waren uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had alle relevante informatie, inclusief behandelplannen en rapporten, in zijn beoordeling betrokken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 24 januari 2020. De informatie van het St. Antonius Ziekenhuis, die betrekking had op een latere datum, was niet relevant voor de beoordeling van de situatie op de datum in geding. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de beëindiging van de WGA-vervolguitkering terecht was.

Uitspraak

21 469 WIA

Datum uitspraak: 28 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
12 januari 2021, 20/1654 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als cateringmedewerkster. Op 22 oktober 2007 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke klachten na een ongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 19 oktober 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 19 juni 2010 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Met ingang van 10 augustus 2017 is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 58,81%.
1.2.
Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante met ingang van 1 september 2019 omgezet naar een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 maart 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard en is de WGA-vervolguitkering met ingang van 30 maart 2020 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 24 januari 2020, aangevuld op 11 maart 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 28 januari 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 januari 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 28,84%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten bij de beoordeling betrokken en alle informatie meegewogen, waaronder het in bezwaar overgelegde behandelplan SGGZ Volwassenen van 20 december 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op goede gronden geen aanleiding gezien de behandelend sector nader te raadplegen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de informatie van de behandelend sector ook uitgaande van 30 maart 2020 als datum in geding geen reden vormt om het standpunt te herzien. De rechtbank is van oordeel dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat het medisch oordeel onjuist is. In de FML van 24 januari 2020 is rekening gehouden met psychische belastbaarheid van appellante. De EMDR-behandeling is pas in mei 2020 gestart, dus na de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook voldoende gemotiveerd dat de situatie van appellante is verbeterd ten opzichte van 2017 en dat daarom geen aanleiding meer bestaat om een urenbeperking aan te nemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij vanwege haar depressieve klachten meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Zij acht zich aanvullend beperkt op de items handelingstempo (1.7), gevoelens uiten (2.7) en samenwerken (2.9). Ook acht zij een urenbeperking aangewezen. Ter onderbouwing heeft appellante verwezen naar het behandelplan van GZ-psycholoog M.M. Takens van 20 december 2019 en naar informatie van het St. Antonius Ziekenhuis van 7 maart 2022. Appellante meent dat zij de geduide functies niet kan vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De medische en arbeidskundige gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt die tot de zijne. De Raad voegt hieraan nog het volgende toe.
4.2.
In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de FML van 24 januari 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het rapport van GZ-psycholoog Takens van 24 januari 2020 gemotiveerd bij zijn heroverweging betrokken en onder meer op basis daarvan beperkingen aangenomen in de FML. De informatie van het St. Antonius Ziekenhuis van 7 maart 2022, betreffende een psychotische ontregeling van appellante op die datum, ziet niet op de datum in geding van 30 maart 2020 en is daarom niet van betekenis in deze procedure.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) J.J.C. Vorias