In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die sinds 2008 arbeidsongeschikt is, heeft in 2017 een toegenomen arbeidsongeschiktheid gemeld. Het Uwv heeft zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 49,67% en 49,76% op respectievelijk 3 januari en 16 mei 2017, en heeft de WIA-uitkering ongewijzigd voortgezet. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij hij stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar heeft geconstateerd dat de besluitvorming gebrekkig was en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat zijn beperkingen niet correct zijn beoordeeld. De Raad heeft psychiater J.J.D. Tilanus benoemd als deskundige, die in zijn rapport concludeert dat de door het Uwv aangenomen beperkingen adequaat zijn. De Raad oordeelt dat het deskundigenrapport van Tilanus overtuigend is en dat het Uwv de extra beperking voor hoogtes heeft overgenomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van deskundigen in dit proces.