In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die volledig arbeidsongeschikt werd geacht. De appellant, die in Thailand woont, had een WGA-uitkering ontvangen na uitval door rugklachten. Het Uwv had in een herbeoordeling vastgesteld dat de appellant per 19 februari 2020 voor 40,33% arbeidsongeschikt was, maar na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 86,03%. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat er nog behandelopties waren die tot verbetering van het functioneren van de appellant konden leiden. De Raad bevestigde dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de appellant niet als duurzaam kon worden beschouwd, omdat er een kans op herstel bestond. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts een zorgvuldige afweging had gemaakt van de medische situatie van de appellant en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat de appellant per 19 februari 2020 niet duurzaam arbeidsongeschikt was.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA, waarbij de kansen op herstel en behandelopties cruciaal zijn voor de uiteindelijke beslissing.