ECLI:NL:CRVB:2022:1660

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
19/5268 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het recht op ziekengeld door het Uwv en geschiktheid voor de functie van soldering operator

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Uwv, die het recht op ziekengeld van appellante per 15 januari 2019 had beëindigd. Appellante, die eerder als chauffeur doelgroepenvervoer werkte, was in 2016 uitgevallen wegens psychische klachten en had later opnieuw ziekengeld aangevraagd na een scooterongeluk. Het Uwv had haar geschiktheid voor de functie van soldering operator vastgesteld, ondanks haar beperkingen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte had geoordeeld dat appellante geschikt was voor deze functie. De Raad baseerde zich op de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen en de medische rapporten van orthopedisch chirurg Fortanier en plastisch chirurg Bos, die twijfels uitten over de geschiktheid van appellante voor de functie. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van appellante gegrond, waardoor het recht op ziekengeld per 15 januari 2019 werd hersteld. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 7.698,49 bedroegen.

Uitspraak

19 5268 ZW

Datum uitspraak: 27 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 november 2019, 19/2711 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Boogaard. Het Uwv heeft zich, door middel van videobellen, laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
Het onderzoek is heropend.
Partijen hebben nadere standpunten ingenomen, reacties gegeven en toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur doelgroepenvervoer. Zij is in 2016 uitgevallen wegens psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft er een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Een voor het Uwv werkzame arts heeft appellante onderzocht en beperkingen vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 januari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft appellante met inachtneming van haar beperkingen onder meer in staat geacht drie functies met de hoogste lonen te vervullen. Het Uwv heeft bij besluit van 14 februari 2017 appellante meegedeeld dat zij vanaf 15 maart 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de ZW. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Appellante heeft zich op 9 februari 2018 opnieuw ziek gemeld na een scooterongeluk. Zij heeft daarbij klachten aan haar duim rechts en pink links opgelopen. Het Uwv heeft haar opnieuw ziekengeld toegekend. In het kader van een EZWb heeft appellante op 8 januari 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft in aanvulling op de beperkingen die in de FML van 26 januari 2017 zijn beschreven, in een FML van 8 januari 2019 nadere beperkingen weergegeven. Als localisatie van de beperkingen is weergegeven: tweezijdig (duim rechterhand en de pink van de linkerhand. Krachtfuncties van de duim van de rechterhand zijn beperkt (de kracht in de duim is 3 van 5 op een schaal van 0-5, waarbij 0 niets is en 5 de beste score) omdat kracht zetten met de duim pijn in de duim doet; de beperkingen ten aanzien van de linkerpink wordt veroorzaakt door het licht uitsteken van deze vinger: deze staat continu 40 graden gebogen. Appellante is ook beperkt voor hoogfrequent repeterende handelingen met de duim van de rechter dominante hand. Vervolgens is geconcludeerd dat appellante geschikt is voor tenminste één van de geduide functies uit de eerdere EZWb, namelijk de functie van soldering operator (productiemedewerker (samenstellen van producten)) (SBC-code 267050). Het Uwv heeft bij besluit van 11 januari 2019 vastgesteld dat appellante per 15 januari 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de ZW. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing heeft het Uwv bij besluit van 12 april 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 april 2019 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsartsen appellante onderzocht en daarbij ook specifiek naar de handfunctie gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellante tijdens het onderzoek het hulpmiddel om had en dat geen beperking in de hand-/vingergrepen werd geobjectiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar oordeel de informatie van de orthopedisch chirurg van 27 maart 2019 betrokken. Zij heeft erkend dat sprake is van een lichte functiebeperking van de duim en dat appellante beperkt is in het uitoefenen van kracht met de rechterhand. In dit verband heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat in de functie van soldering operator geen knijp-/grijpkracht wordt vereist en dat appellante in deze functie niet frequent noch zwaar hoeft te tillen. Ook kan het lichte werk van de functie met het voorgeschreven hulpmiddel uitgevoerd worden. Daarnaast is er door de aangenomen urenbeperking voldoende mogelijkheid om te herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv daarmee voldoende duidelijk gemotiveerd dat appellante geschikt is voor de functie soldering operator. De stelling van appellante dat de enkele beweging in het duimgewricht al leidt tot pijnklachten, is door appellante niet met nadere medische stukken onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft appellante geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit betekent dat appellante geschikt was voor tenminste één van de functies die in het kader van de EZWb zijn geselecteerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de diagnose artrose is gesteld en dat zij meer beperkt is op de verschillende onderdelen van item 4.3 (hand- en vingergebruik) van de FML dan is aangenomen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij informatie overgelegd van de orthopedische chirurg dr. C.M. Fortanier van 31 december 2019 en een expertise van plastisch chirurg n.p. M.Y. Bos van 12 mei 2021. Op de vraag of bij appellante per 15 januari 2019 beperkingen gelden voor de knijp- en grijpkracht, fijn-motorische bewegingen en repetitieve bewegingen heeft Bos geantwoord dat artrose pijn veroorzaakt in de gewrichten en daarnaast leidt tot een bewegingsbeperking op de fijne motoriek. Het vasthouden van voorwerpen bijvoorbeeld tussen duim en wijsvinger kan hierdoor worden bemoeilijkt, waarbij de knijpkracht minder is. Ook het onvermogen om een volledige vuist te maken kan het gevolg hiervan zijn. Het is, aldus de plastisch chirurg, aannemelijk dat bijvoorbeeld de pincet-, bol- en sleutelgreep hierdoor beperkt zijn. Appellante is van mening dat zij de functie van soldering operator niet kan vervullen. De plastisch chirurg heeft over de werkzaamheden, die behoren bij deze functie, vermeld dat deze fijne en nauwkeurige handelingen omvatten, soms met behulp van een pincet en loupe. Volgens de plastisch chirurg kan iemand met artrose in de rechterhand en ook beginnende klachten van de linkerhand, deze precieze handelingen niet doen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Anders dan de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv ten onrechte het recht op ziekengeld per 15 januari 2019 heeft beëindigd. Gelet op de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen enerzijds en de gegevens van de orthopedisch chirurg Fortanier en de plastisch chirurg Bos anderzijds, is er aanleiding voor gerede twijfel aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen dat appellante met inachtneming van de vastgestelde belastbaarheid geschikt geacht wordt om de functie van soldering operator te vervullen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd de rapporten van de verzekeringsartsen. De primaire verzekeringsarts heeft bij de EZWb op 8 januari 2019 onder anamnese vermeld dat appellante met de duim van de rechter dominante hand niet meer volledig kracht kan zetten. Bij het onderzoek van de rechterhand heeft de verzekeringsarts onder meer vermeld dat de pincetgreep ongestoord is en dat kracht bij pincetgreep 3 uit 5 is (vanwege pijn in met name het DIP bij kracht zetten). In de FML van 8 januari 2019 zijn vervolgens aanvullende beperkingen vastgelegd, zoals hiervoor onder 1.3 beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 11 april 2019 onder onderzoeksbevindingen vermeld dat er afgenomen kracht is bij pincetgreep met de rechterhand. Knijpkracht in de gehele hand, waarbij de rechterduim niet meedoet, is verder wel normaal. De verzekeringsarts overweegt verder dat sprake is van een lichte functiebeperking van de duim, waardoor het aannemelijk is dat appellante beperkt is met het uitoefenen van kracht met de rechterhand.
4.4.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, ondersteunen de onderzoeksbevindingen van de (behandelend) orthopedisch chirurg Fortanier en de (onafhankelijke) plastisch chirurg Bos het standpunt van appellante dat zij op de datum in geding, 15 januari 2019, te maken had (en heeft) met pijnklachten in de rechterduim. De orthopedisch chirurg heeft in het rapport van 27 maart 2019 bij aanvullend onderzoek duidelijk artrotische veranderingen vastgesteld
.Bij lichamelijk onderzoek van de rechterhand heeft hij pijn, lichte functiebeperking en zwelling van de rechterduim geoordeeld. Voor de behandeling heeft hij zo nodig een orthese ter stabilisatie van de rechterduim, pijnstillers en bij onvoldoende effect een injectie overwogen. In een later rapport van 31 december 2019 heeft de orthopedisch chirurg desgevraagd meegedeeld dat alle bewegingen van de rechterduim kunnen leiden tot een toename van klachten. Ten gevolge van artrose in de rechterduim is er meer stijfheid en dit kan in combinatie met pijn leiden tot beperkingen in de fijne motoriek. Daar komt bij dat de plastisch chirurg in zijn rapport van 12 mei 2021 heeft geconcludeerd tot de diagnose artrose in meerdere gewrichten van de rechterhand waarbij verder onderzoek naar mogelijk pseudojicht is aangewezen. Hij heeft vermeld dat de oorzaak van de klachten in de richting wijst van artrose van meerdere vingers van de handwortel. De plastisch chirurg heeft verder overwogen dat, omdat bekend is dat artrose een langzaam, progressieve en in ernst toenemende aandoening is, het aannemelijk is dat deze aandoening er ook was op 15 januari 2019. Overigens wijzen ook de bevindingen van een bedrijfsarts van het Uwv bij een eerder verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 25 september 2018 in dezelfde richting. Bij dat onderzoek is door de bedrijfsarts vermeld dat de rechterduim van appellante nog steeds pijn doet en zij veel dingen niet kan doen zoals wringen of een fles openen.
4.5.
In haar rapport van 17 juni 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep – in reactie op de expertise van Bos – de conclusie getrokken dat uit die expertise blijkt dat thans sprake is van toename van slijtage in de rechterhand ten opzichte van de datum in geding, waardoor niet is komen vast te staan dat het standpunt van het Uwv onjuist is. Daartoe is onder meer overwogen dat uit de expertise niet evident blijkt welke beperkingen op de datum in geding aan de orde waren.
4.6.
Overwogen wordt dat daar tegenover staat dat Bos in termen van aannemelijkheid heeft gesteld dat het vasthouden van voorwerpen bijvoorbeeld tussen duim en wijsvinger door de aandoening van appellante bemoeilijkt kan worden, dat ook het onvermogen om een volledige vuist te maken hiervan het gevolg kan zijn, en dat het aannemelijk is dat bijvoorbeeld de pincetgrip, de bolgrip en de sleutelgrip hierdoor beperkt zijn. Terecht is er door appellante op gewezen dat het gaat om een inschatting van de beperkingen, dat Bos deze inschatting voorzichtig formuleert in termen van aannemelijkheid is goed te begrijpen tegen deze achtergrond.
4.7.
Het rapport van de onafhankelijke plastisch chirurg Bos is zorgvuldig tot stand gekomen en geeft inzicht op welke gegevens hij zijn antwoorden heeft gebaseerd. Dat is verder tussen partijen ook niet in geschil.
4.8.
Dit alles roept de vraag op of de FML van 8 januari 2019 een juist en volledig beeld geeft van de bij appellante bestaande arbeidsbeperkingen en -mogelijkheden. Zo valt op dat bij beoordelingspunt 4.3.3 (pincetgreep) geen beperking is opgenomen ten aanzien van de krachtfunctie in de duim bij het hanteren van de pincetgreep. Uit de functiebeschrijving van de functie soldering operator komt naar voren dat een groot deel van de werkzaamheden ziet op fijne en nauwkeurige handelingen waaronder het gebruik van de pincetgreep. Bij deze functie staat onder functiebelastingen en selectiegegevens bij item 4.3.3 (pincetgreep) in de toelichting vermeld, zeer goede oog/hand coördinatie, kleine componenten pakken en ook een pincet gebruiken. Bij item 4.3.7 (fijne motoriek) staat vermeld, zeer goede oog/hand coördinatie als voortdurende factor, werken met extreem kleine onderdelen (soms nauwelijks met het blote oog waarneembaar), een ‘vaste hand’ hebben.
4.9.
Alles overziend is er geen reden om de door plastisch chirurg Bos in zijn expertise van 12 mei 2021 gegeven antwoorden en conclusies niet te volgen. Dit leidt dan tot het oordeel dat appellante ten onrechte in staat is geacht per 15 januari 2019 de functie van soldering operator in al haar facetten te vervullen. Het recht op ziekengeld is dus niet terecht per 15 januari 2019 is beëindigd.
4.10.
Uit 4.2 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellante gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheids en motiveringsbeginsel vernietigen. Omdat niet is gebleken van beletselen voor toekenning van ziekengeld, zal de Raad het besluit van 11 januari 2019 herroepen. De Raad zal aan appellante per 15 januari 2019 recht op ziekengeld toekennen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.082,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde van € 541,- per punt), € 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,- per punt) en op € 2.277,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 2 maal 0,5 punt voor de nadere reacties van 3 november 2021 en 11 februari 2022, met een waarde van € 759,- per punt) voor verleende rechtsbijstand. Daarnaast komen voor vergoeding in aanmerking de kosten die appellante heeft gemaakt voor de medische informatie van orthopedisch chirurg Fortanier en plastisch chirurg Bos. Dit betreft een bedrag van in totaal € 2.821,49 (inclusief 21% btw) (€ 105,04 + € 2.716,45). In totaal bedragen de te vergoeden kosten € 7.698,49.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 12 april 2019;
- herroept het besluit van 11 januari 2019;
- kent aan appellante per 15 januari 2019 ziekengeld toe en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 12 april 2019;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 7.698,49;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 175,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) E.X.R. Yi