ECLI:NL:CRVB:2022:1649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
21/4367 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische beoordeling en belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, had zijn uitkering aangevochten na de beëindiging ervan door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van de appellant correct was ingeschat. De appellant had zich ziekgemeld met diverse klachten, waaronder gewrichtsklachten en psychische klachten, en stelde dat zijn belastbaarheid niet juist was vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische informatie die door de appellant in hoger beroep was ingediend, het oordeel van de rechtbank niet aantastte. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv de functionele mogelijkheden van de appellant correct hadden vastgesteld, en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend waren voor de appellant. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de rapporten van de artsen en dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er meer beperkingen waren dan door het Uwv waren aangenomen.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke medische grondslag bij het beëindigen van een ZW-uitkering en bevestigt dat de beoordeling van de belastbaarheid van een verzekerde zorgvuldig moet gebeuren, met inachtneming van alle relevante medische informatie. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

21.4367 ZW

Datum uitspraak: 25 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 november 2021, 20/2811 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Yigitdol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2022. Appellant is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Yigitdol en een tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als metaalmedewerker voor 39,77 uur per week. Op 1 april 2019 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziekgemeld met gewrichtsklachten, klachten van hoofdpijn samen met visus klachten en somberheidklachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 3 juli 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 maart 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 84,59% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 27 maart 2020 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 1 mei 2020 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 22 september 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en 29 september 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek van het Uwv op zorgvuldige wijze is verricht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de objectiveerbare beperkingen van appellant heeft onderschat. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is om te twijfelen aan de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de in beroep overgelegde gegevens van de orthopedisch chirurg en de patiëntgegevens van VieCuri geen aanleiding hebben gegeven om tot een ander verzekeringsgeneeskundig oordeel te komen over de beperkingen van appellant. De rechtbank heeft ook overwogen dat de primaire verzekeringsarts met betrekking tot het psychisch onderzoek heeft opgetekend dat geen sprake is van kenmerken van een stemmings of depressieve stoornis en er ook geen andere aanwijzingen zijn voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Van stukken waaruit dat wel zou blijken is de rechtbank niet gebleken. Verder hebben beide artsen van het Uwv gerapporteerd over de oogklachten van appellant maar deze klachten hebben niet geleid tot het aannemen van beperkingen in de FML. Appellant heeft er op gewezen dat hij vanaf 1 september 2020 in behandeling is bij Zuyderland Eyescan Geleen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat niet in de huidige beoordeling worden betrokken omdat het na de datum in geding heeft plaatsgevonden. In de door appellant overgelegde informatie van de afdeling Medische microbiologie van 1 juli 2021 zijn geen aanknopingspunten te vinden dat het Uwv de beperkingen met betrekking tot het verrichten van arbeid onjuist heeft vastgesteld. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat, met de toelichting op de formulieren Resultaat Functiebeoordeling en het overleg dat heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voldoende is gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in de FML van 9 maart 2020.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep het standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met de lichamelijke en psychische klachten en dat dat hij minder belastbaar is dan in de FML van 9 maart 2020 is vastgelegd. Appellant stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn gewrichtsklachten aan zijn vingers en tenen als gevolg van reuma. In de brief van 29 juli 2020 van de reumatoloog drs. T. Pinto komt naar voren dat appellant sinds februari 2019 bekend is bij de afdeling reumatologie. Voorts wordt in de FML ten onrechte geen of te weinig rekening gehouden met de beperkingen van appellant voor het boven schouderhoogte actief zijn. Bij appellant is vastgesteld dat er sprake is van tenosynovitis met vocht rondom de linkerschouder en een MRI van de CWK laat degeneratieve veranderingen CWK zien. Daarnaast is er sprake van een beperkte AC degeneratie. Volgens appellant uiten problemen in het AC-gewricht zich in pijn boven op de schouder met uitstraling naar de nek. Bij het bewegen is met name het volledig heffen van de arm pijnlijk, waarbij bovenhoofdse werkzaamheden de klachten verergeren. Tevens dient volgens appellant een beperking te worden aangenomen met betrekking tot afwisseling van houding. Appellant kan niet langer dan een kwartier zitten of lopen en staan en dient dit te kunnen afwisselen, in verband met de zeurende pijn in de onderrug en de nek. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen enkele, althans onvoldoende beperkingen heeft aangenomen als gevolg van zijn oogklachten. Appellant is vanaf eind 2018 al meerdere malen op consulten geweest bij de huisarts in verband met zijn oogklachten. Bij een oogarts en bij een neuroloog heeft appellant diverse onderzoeken gehad in verband met zijn aanvallen van gezichtsveldvermindering. Beide artsen hebben geen verklaring kunnen vinden voor zijn gezichtsveldvermindering. Tevens dient ten aanzien van het hanteren van emoties van anderen een volledige beperking te worden aangenomen. Er is onder meer sprake van slaapproblemen door piekeren en enorme stress- en spanningsklachten. Dit dient te leiden tot een urenbeperking vanwege energietekort. Appellant heeft per functie toegelicht waarom de functies in medisch opzicht, gelet op de door hem ervaren klachten en beperkingen, ongeschikt zijn voor appellant.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust en dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct heeft vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn onderzoeksbevindingen en de medische informatie inzichtelijk uiteengezet dat appellant is aangewezen op fysiek niet zware functies. Uit de medische informatie van onder meer de behandelende reumatoloog drs. Pinto blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat bij appellant sprake is van lichte leeftijdsconforme slijtage in de schouder en beperkte degeneratieve afwijkingen aan handen en voeten. De reumatoloog heeft aangegeven dat zwaar fysiek werk niet wordt geadviseerd. In verband hiermee zijn beperkingen vastgesteld voor blootstelling aan koude en vocht. Voorts is de trillingsbelasting beperkt en zijn er beperkingen opgenomen ten aanzien van werken met toetsenbord en muis, frequent reiken en buigen, buigen tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte lasten hanteren, frequent zware lasten hanteren, lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen, klimmen, zitten, zitten tijdens het werk, staan, staan tijdens het werk en geknield of gehurkt actief zijn. In de in beroep door appellant aangevoerde gronden heeft de rechtbank terecht geen reden gezien om te oordelen dat zijn belastbaarheid niet juist is ingeschat.
4.3.
De medische informatie waarnaar door appellant in hoger beroep is verwezen tast het oordeel van de rechtbank niet aan. De brief van 29 juli 2020 van reumatoloog drs. Pinto maakte al onderdeel uit van de bij de beoordeling in bezwaar betrokken medische informatie. De in deze brief vermelde beperkte degeneratie brengt niet mee dat appellant, naast de beperkingen voor onder meer toetsenbord werk en reiken, duwen en trekken, ook beperkt moet worden geacht voor boven schouderhoogte actief zijn. Voorts kan niet op basis van de medische informatie worden vastgesteld dat appellant door slaaptekort zodanig energieverlies had, dat dit hem beperkte in zijn arbeidsmogelijkheden. Wat betreft de visusklachten heeft appellant niet met medische stukken onderbouwd dat meer beperkingen voor arbeid hadden moeten worden aangenomen. In een rapport van 23 juni 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht vastgesteld dat een deel van deze informatie dateert van na de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de medische stukken geconstateerd dat in objectieve zin geen sprake is van ernstige medische problematiek. Dat blijkt ook niet uit de overlegde stukken. Appellant is diverse malen bij de neuroloog en eerder bij de oogarts geweest, waarbij aanvankelijk vooral de lichtflitsen als probleem werden genoemd, terwijl later de hoofdpijn meer op de voorgrond kwam te staan. De neuroloog heeft de klacht beschreven als weinig gespecificeerd. Volgens de neuroloog gaat het vermoedelijk om migraine met aura. Daarmee bevestigt deze informatie het beeld van de medische situatie op de datum in geding zoals dat al in bezwaar en beroep naar voren was gekomen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 9 maart 2020 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze voldoende is gemotiveerd. Verwezen wordt naar het formulier Resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in het rapport van 8 april 2022. De door appellant gestelde arbeidskundige gronden houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen en deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L. Winters