ECLI:NL:CRVB:2022:1649
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische beoordeling en belastbaarheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, had zijn uitkering aangevochten na de beëindiging ervan door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van de appellant correct was ingeschat. De appellant had zich ziekgemeld met diverse klachten, waaronder gewrichtsklachten en psychische klachten, en stelde dat zijn belastbaarheid niet juist was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische informatie die door de appellant in hoger beroep was ingediend, het oordeel van de rechtbank niet aantastte. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv de functionele mogelijkheden van de appellant correct hadden vastgesteld, en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend waren voor de appellant. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de rapporten van de artsen en dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er meer beperkingen waren dan door het Uwv waren aangenomen.
De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke medische grondslag bij het beëindigen van een ZW-uitkering en bevestigt dat de beoordeling van de belastbaarheid van een verzekerde zorgvuldig moet gebeuren, met inachtneming van alle relevante medische informatie. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.